In civiele procedures komt de verenigbaarheid van een franchiseovereenkomst met het mededingingsrecht regelmatig aan de orde. Uit de rechtspraak blijkt dat de mededingingsrechtelijke beoordeling soms te wensen overlaat of dat partijen argumenten laten liggen. In dit artikel komt eerst de mededingingsrechtelijke context van franchise aan de orde. Vervolgens worden de vanuit het mededingingsrechtelijk perspectief meest essentiële onderdelen van een franchiseovereenkomst toegelicht aan de hand van de Europese wetgeving en rechtspraak. Enerzijds wordt hierin de noodzaak tot bescherming van de franchisegever of het franchisenetwerk erkend. Anderzijds wordt gesteld dat de aard van franchise niet zo bijzonder is dat zij zich volledig kan ontrekken aan het mededingingsrecht. |
Zoekresultaat: 5 artikelen
Jaar 2011 xCasus |
Franchise en mededingingsrecht: een bijzondere verhouding |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 3 2011 |
Trefwoorden | franchise, mededingingsrecht, concurrentiebeding, distributie, Groepsvrijstelling |
Auteurs | Mr. M.J. van Joolingen en mr. D.T.A. Noordeloos |
SamenvattingAuteursinformatie |
Redactioneel |
Gereedschap kiezen |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 3 2011 |
Samenvatting |
In een redactioneel artikel geeft de redactie een toelichting op het tijdschriftnummer in kwestie. |
Artikel |
Onvoorziene omstandigheden en het Nederlandse recht |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 3 2011 |
Trefwoorden | onvoorziene omstandigheden, Nederlands recht, receptief stelsel, artikel 6:258 BW |
Auteurs | Prof. mr. E.H. Hondius |
SamenvattingAuteursinformatie |
In zijn bijdrage beziet de auteur hoe het Nederlandse recht naar Mombergs onderscheiding zou moeten worden gekwalificeerd: als een receptief of als een niet-receptief stelsel. Dit onderscheid door Momberg is gebaseerd op de ‘(al dan niet) ontvankelijkheid van een rechtsstelsel voor erkenning van de juridische relevantie van gewijzigde omstandigheden, waarbij aan de belanghebbende partij in een dergelijk geval de mogelijkheid wordt geboden om te kunnen vertrouwen op een stelsel van rechtsvorderingen’. De auteur meent dat het Nederlandse recht bij de receptieve stelsels moet worden ingedeeld. |
Artikel |
De investeringsvergoeding bij opzegging |
Tijdschrift | Caribisch Juristenblad, Aflevering 1 2011 |
Trefwoorden | investeringsvergoeding, aanvullende schadevergoeding, opzegging, duurovereenkomst, investeringen |
Auteurs | Mr. J. van de Peppel |
SamenvattingAuteursinformatie |
In geval van opzegging van een onbenoemde commerciële duurovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft zowel het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba als de Hoge Raad aan de hand van de redelijkheid en billijkheid als grondslag geoordeeld over de verplichting tot aanvullende schadevergoeding voor niet terug te verdienen investeringen. Ter onderbouwing van de redelijkheid en billijkheid kunnen als factoren dienen een gerechtvaardigd vertrouwen van de opgezegde partij in het terugverdienen van de investeringen en het intreden van de schade vanwege een gedraging van de opzeggende partij. Onderbouwing met andere factoren, zoals het wilsgebrek in ruime zin met een daarbij horend toedoen, is soms mogelijk. |
Artikel |
Klantvergoeding bij opzegging agentuurovereenkomstHvJ EU 28 oktober 2010, zaak C-203/09 (Volvo Car Germany) |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 3 2011 |
Trefwoorden | Richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 aangaande de coördinatie van de wetgeving van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, klantvergoeding, agentuurovereenkomst, dringende reden, Draft Common Frame of Reference (DCFR) |
Auteurs | Mr. D.J. Beenders en Mr. R.C. Reitsma |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het arrest staat de uitleg van art. 18 sub a van de Richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 inzake zelfstandige handelsagenten centraal. Dit artikellid betreft een van de uitzonderingen op het recht van de handelsagent op een klantvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst, namelijk in het geval zich een dringende reden voor opzegging voordoet. Volgens het Hof komt het recht op een klantvergoeding eerst te vervallen wanneer er een causaal verband bestaat tussen de dringende reden en de beslissing van de principaal de agentuurovereenkomst te beëindigen. De auteurs geven commentaar bij deze uitleg door het Hof. |