In deze bijdrage wordt het nut en de meerwaarde van het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam onderzocht, alsmede de grondrechtelijke randvoorwaarden die van belang zijn bij de realisering van het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam. Dit wordt onder meer in het licht geplaatst van de rechtspraktijk en huidige en toekomstige dilemma’s en technologische ontwikkelingen. De meerwaarde van artikel 11 Grondwet wordt, met name ten opzichte van artikel 10 Grondwet (bescherming persoonlijke levenssfeer), wel als beperkt ingeschat omdat beide bepalingen ten aanzien van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam juridisch dezelfde bescherming bieden. De vraag is echter of dat terecht is, nu artikel 11 Grondwet het menselijk lichaam expliciet als rechtsobject beschermt. Technologische ontwikkelingen, waarbij enerzijds het menselijk lichaam steeds meer maakbaar wordt en aan veranderingen kan worden onderworpen. Juist in die context heeft het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam betekenis en urgentie. Anderzijds roepen ook de steeds grotere medische mogelijkheden en de hoge kosten waarmee dat gepaard gaat vragen op. Het belang van de bescherming die artikel 11 Grondwet biedt, is daarmee juist in het huidige tijdsgewricht van belang. |
Zoekresultaat: 15 artikelen
Jaar 2017 xArtikel |
Realisering van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam door middel van wetgeving |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 6 2017 |
Trefwoorden | Onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, Recht op lichamelijke integriteit, Artikel 11 Grondwet |
Auteurs | Mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
|
Tijdschrift | Netherlands Journal of Legal Philosophy, Aflevering 2 2017 |
Trefwoorden | rechtsfilosofie, politiek proces, onverdraagzaamheid, Wilders II |
Auteurs | Bert van Roermund |
SamenvattingAuteursinformatie |
Naar aanleiding van het optreden van Paul Cliteur in het Wilders II-proces rijst de vraag hoe de inzet van een rechtsgang zich verhoudt tot de eigen aard van de filosofie. Aan de ene kant vertolkt filosofie precies dat register van waarheid dat in het recht aan de orde is. Aan de andere kant is die vertolking zo oneindig open dat ze strijdt met het gesloten karakter van het recht als een proces dat conflicten moet beëindigen door gezagvolle beslissingen. Socrates’ optreden in zijn eigen proces toont aan: de slechtste dienst die de filosofie het recht kan bewijzen, is het verlengstuk te worden van het positieve recht en zich bij voorbaat beschikbaar te stellen als een vindplaats van argumenten wanneer de juridische argumenten op zijn. De slotparagraaf argumenteert dat Cliteur deze socratische les terzijde legt. Als gevolg daarvan geeft hij een geforceerde lezing van het Felter-arrest en mist hij de kern van het begrip ‘onverdraagzaamheid’. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Netherlands Journal of Legal Philosophy, Aflevering 2 2017 |
Trefwoorden | Klaas Rozemond, Ronald M. Dworkin, Legality in criminal law, Rights conception of the rule of law, Legal certainty |
Auteurs | Briain Jansen |
SamenvattingAuteursinformatie |
The extensive interpretation of criminal law to the detriment of the defendant in criminal law is often problematized in doctrinal theory. Extensive interpretation is then argued to be problematic in the light of important ideals such as democracy and legal certainty in criminal law. In the Dutch discussion of this issue, Klaas Rozemond has argued that sometimes extensive interpretation is mandated by the rule of law in order to protect the rights of victims. Rozemond grounds his argument on a reading of Dworkin’s distinction between the rule-book and the rights conception of the rule of law. In this article, I argue that Dworkin’s rights conception, properly considered, does not necessarily mandate the imposition of criminal law or its extensive interpretation in court in order to protect victims’ rights. |
Artikel |
De tweede uitspraak van het Constitutioneel Hof Sint MaartenOver de toetsing van formele gebreken |
Tijdschrift | Caribisch Juristenblad, Aflevering 3 2017 |
Trefwoorden | constitutionele toetsing, formele gebreken, Landsverordening Integriteitskamer, toetsingsbevoegdheid, toetsingsvolgorde |
Auteurs | Mr. E.M. Linthorst, Mr. S. Philipsen en Mr. dr. J.C. de Wit |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage staat de tweede uitspraak van het Constitutioneel Hof Sint Maarten centraal. Daarin vernietigde het Hof de Landsverordening Integriteitskamer. Het Hof heeft er in deze uitspraak voor gekozen om eerst in te gaan op de door de Ombudsman aangevoerde formele bezwaren. In deze bijdrage zullen wij in het bijzonder stilstaan bij de gekozen toetsingsvolgorde. Wij starten met een bespreking van de rechtvaardiging die het Hof voor deze toetsingsvolgorde geeft, om vervolgens de wijze waarop het Hof de formele bezwaren beoordeelt aan een nadere beschouwing te onderwerpen. De afsluitende paragraaf van deze bijdrage bevat een korte reflectie op het oordeel van het Hof om op basis van zijn bevindingen de Landsverordening Integriteitskamer geheel te vernietigen. In deze bijdrage wordt regelmatig teruggegrepen naar de uitgangspunten die het Hof in de algemene overwegingen van de eerste uitspraak heeft uiteenzet. In deze algemene overwegingen heeft het Hof zijn eigen toetsingsbevoegdheid ingekaderd. |
Artikel |
De keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sanctionering en het criterium van de ernstige gedraging |
Tijdschrift | PROCES, Aflevering 4 2017 |
Trefwoorden | Bestuursstrafrecht, Sanctiestelsel, Ernstige gedraging, Moraliteit, Strafrecht |
Auteurs | Mr. dr. drs. Benny van der Vorm |
SamenvattingAuteursinformatie |
In the near future, the legislator will decide on the criteria to be applied to make a choice between the administrative and the criminal justice system. It is a possibility that the legislator will depart from the so-called ‘open context’ and the ‘confined context’. In his Farewell Speech, Rogier pleaded that the severity of behavior should be the criterion to the applied. When behavior can be qualified as ‘serious’ a criminal procedure should take place and if the behavior is ‘less serious’ the administrative procedure has to be chosen. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Tijdschrift voor Toezicht, Aflevering 1-2 2017 |
Trefwoorden | handhaving, mededinging, toezichtstrategie, informele handhaving, preventieve interventie |
Auteurs | Eva Lachnit |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage worden enkele alternatieve handhavingsinstrumenten geanalyseerd zoals zij gebruikt worden door de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Britse Competition and Markets Authority (CMA) en de Franse Autorité de la Concurrence (de Autorité). Echter, hierbij ligt de focus niet op de individuele, juridische analyse van ieder handhavingsinstrument, maar op de relatie tussen handhavingsinstrumenten, onderliggende strategie, en toezichthouder. Het uiteindelijke doel van deze bijdrage is om te illustreren wat de gevolgen kunnen zijn van een brede toepassing van alternatieve handhavingsinstrumenten vanuit het perspectief van toezicht. Hierbij zullen er, met name in de concluderende paragrafen, conclusies worden getrokken die bruikbaar zijn voor het toepassen van alternatieve handhaving buiten het mededingingstoezicht. |
Redactioneel |
Delegatie en de gevolgen voor de wetgevingspraktijk in België en Nederland |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2017 |
Auteurs | Prof. mr. L.F.M. Verhey en Prof. mr. J.M.M. Van Nieuwenhove |
Auteursinformatie |
Artikel |
Delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland: tijd voor herbezinning |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2017 |
Trefwoorden | delegatie, experimenteerwetgeving, kaderwetgeving |
Auteurs | Prof. mr. L.F.M. Verhey en Mr. C.S. Aal |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage staat delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland op het niveau van de centrale overheid centraal. Het lijkt tijd voor een herbezinning op het geldende constitutionele kader voor delegatie. De auteurs merken op dat deze uitgangspunten weliswaar formeel nog worden onderschreven, maar onder druk van maatschappelijke veranderingen wordt daar in de praktijk steeds vaker van afgeweken. De samenleving verandert in technologisch, economisch en cultureel opzicht snel en de regering staat voor de uitdaging om wetgeving die veranderingen bij te laten benen. Dit gebeurt mede door bijvoorbeeld steeds meer gebruik te maken van kaderwetgeving, waarbij op formeel wetsniveau alleen kaderstellende regels worden vastgelegd; de uitwerking vindt plaats in lagere regelgeving. Dit roept echter de nodige vragen op over onder meer de positie van het parlement als controleur en medewetgever. Het is vanwege deze ontwikkelingen dat het volgens de auteurs tijd is voor een herbezinning op het constitutionele kader voor delegatie. |
Artikel |
Delegatie van regelgevende bevoegdheid in België |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2017 |
Trefwoorden | Belgisch staatsrecht, Grondwettelijk Hof, delegatie, parlementaire controle |
Auteurs | J.M.M. Van Nieuwenhove |
SamenvattingAuteursinformatie |
De auteur gaat in op de staatsrechtelijke voorwaarden en beperkingen voor delegatie van regelgevende bevoegdheid in België. Op het eerste gezicht lijkt dit vrij streng geregeld, maar bij nadere beschouwing blijkt dat er in de praktijk toch de nodige ruimte is voor delegatie van regelgevende bevoegdheid. Dit kan ten eerste historisch worden verklaard, omdat de Raad van State en het Grondwettelijk Hof nog niet heel lang bestaan. Ten tweede is het Grondwettelijk Hof bij een flink aantal onderwerpen betreffende delegatie vrijwillig teruggetreden, zodat in die gevallen geen constitutionele toetsing plaatsvindt. Ten derde staat ook het parlement delegatie ruimhartig toe. Dat is waarschijnlijk een bewuste keuze, omdat de hoeveelheid wetgeving die door het parlement moet worden beoordeeld zodanige proporties zou aannemen, dat het parlement zijn controlerende rol in dat opzicht niet langer waar zou kunnen maken. Dit alles doet wel de vraag rijzen wat de toegevoegde waarde is van een uitgebreide theoretische constructie omtrent de toelaatbaarheid van delegatie. |
Artikel |
Over hoe rechtmatige bestemmingsplannen een onrechtmatige daad kunnen opleveren: verleden, heden en toekomst |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Omgevingsrecht, Aflevering 2 2017 |
Trefwoorden | Omgevingswet, bestemmingsplan, omgevingsplan, Lex Michiels |
Auteurs | Mr. dr. F.A.G. (Frank) Groothuijse en Mr. dr. H.J. (Henk) de Vries |
SamenvattingAuteursinformatie |
Auteurs verkennen aan de hand van jurisprudentie of de burgerlijke rechter mogelijk meer materiële rechtsbescherming bij bestemmingsplangeschillen kan bieden dan de bestuursrechter. Daarbij kijken zij niet alleen naar het verleden en heden, maar ook naar de toekomst. Zij betogen dat als onder de Omgevingswet meer globale omgevingsplannen worden vastgesteld, de burgerlijke rechter wel eens een effectievere rechtsbescherming aan gehinderden zou kunnen bieden. |
Jurisprudentie |
Civiele jurisprudentie van GEA en GHvJ |
Tijdschrift | Caribisch Juristenblad, Aflevering 2 2017 |
Auteurs | Mr. J. de Boer |
Auteursinformatie |
Artikel |
‘Troostmeisjes’: Over de structurele ontkenning van seksuele slavernij en voortschrijdende victimisatie |
Tijdschrift | Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit, Aflevering 2 2017 |
Trefwoorden | comfort women, denial, sexual slavery, discourse analysis |
Auteurs | dr. mr. Roland Moerland |
Samenvatting |
In 2015, South-Korea and Japan came to a ‘final’ agreement concerning the ‘comfort women’ issue. This contribution reveals that this deal signals the next stage in a process of denial through which Japanese authorities have structurally denied the women’s’ victimhood. Taking a discourse analytical approach, the contribution investigates this historical process of denial and its implications. The analysis shows that denial takes several forms and performs different functions throughout the process. It demonstrates that denial is an interactional phenomenon, has different psychologies underlying it, and that it operates on different levels. Denial ultimately contributes to a state of continued victimization. |
Praktijk |
Kroniek rechtspraak rechten van de mens |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Aflevering 2 2017 |
Trefwoorden | EVRM, EHRM, rechten van de mens, schending |
Auteurs | Prof. mr. A.C. Hendriks |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM of Hof) heeft in de periode september 2015 tot en met 31 december 2016 een groot aantal uitspraken gedaan die voor gezondheidsjuristen van belang zijn. In het bijzonder zijn de uitspraken over de samenwerking tussen artsen en ziekenhuizen van belang, alsmede diverse uitspraken over onvrijwillige opnames, het ontnemen van de handelingsbekwaamheid van patiënten en het in het openbaar uiten van kritiek door en op artsen. Deze en andere zaken, die ook voor Nederland relevant zijn, worden in deze kroniek besproken. |
Jurisprudentie |
Civiele jurisprudentie van GEA en GHvJ |
Tijdschrift | Caribisch Juristenblad, Aflevering 1 2017 |
Auteurs | Mr. J. de Boer |
Auteursinformatie |
Artikel |
De rollen van de wetgever bij de verdeling van schaarse vergunningen |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 1 2017 |
Trefwoorden | wetgevingskwaliteit, verdelingsrecht, schaarse vergunningen, competitie |
Auteurs | mr. dr. C.J. Wolswinkel |
SamenvattingAuteursinformatie |
De wetgever vervult een essentiële rol bij de verdeling van schaarse vergunningen, omdat die de speelruimte van het verdelende bestuur bepaalt. In de praktijk blijkt de wetgever zich echter lang niet altijd bewust te zijn van die rol, waardoor het risico aanwezig is dat het reguleringspotentieel van schaarse vergunningen onvoldoende wordt benut. Deze bijdrage identificeert de verschillende houdingen die de (bijzondere) wetgever in de praktijk aanneemt ten aanzien van de verdeling van schaarse vergunningen. Deze houdingen lopen uiteen van een zwijgende wetgever die weinig tot geen richting geeft aan de verdeling tot een overijverige wetgever die het verdelende bestuur juist verhindert om maatwerk te leveren. Op basis van de vraagstukken die kenmerkend zijn voor de verdeling van schaarse vergunningen, schetst deze bijdrage vervolgens de contouren van optimale verdelingswetgeving. Daarbij wordt bepleit dat de wetgever zich breed oriënteert op het Unierecht, zelf keuzes maakt ten aanzien van kernelementen van de verdeling, tegelijk ruimte durft te laten aan het verdelende bestuur, maar in elk geval oog houdt voor de samenhang tussen verschillende verdelingen. |