DOI: 10.5553/RdW/138064242023044001001

Recht der WerkelijkheidAccess_open

Redactioneel

Beoordeling van onderzoeksethiek door tijdschriftredacties

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Nienke Doornbos, 'Beoordeling van onderzoeksethiek door tijdschriftredacties', RdW 2023-1, p. 3-13

Dit artikel wordt geciteerd in

      Onderzoeksethiek speelt sinds jaar en dag een rol bij de beoordeling van manuscripten door tijdschriftredacties, maar doorgaans gebeurt dat op de achtergrond. Stel dat een bij Recht der Werkelijkheid (RdW) ingezonden manuscript bij redactieleden of de referenten de vraag oproept of de selectie of benadering van respondenten op een integere manier heeft plaatsgevonden of dat de onderzoeker (neven)functies heeft die mogelijk een belangenconflict opleveren, dan wordt de auteur daarover kritisch bevraagd en aangespoord om eventuele beperkingen of tekortkomingen in de tekst te vermelden. In een uiterst geval kan een artikel om deze reden worden geweigerd, maar dat heb ik gedurende mijn redactielidmaatschap van RdW nooit meegemaakt. De enige expliciete verwijzing naar beroepsethiek betreft een bepaling in de auteursrichtlijnen dat RdW ‘transparantie nastreeft met betrekking tot onderzoeksfinanciering en mogelijke belangenverstrengeling’ en dat ‘auteurs die externe onderzoeksfinanciering hebben ontvangen voor hun onderzoek of betrokken zijn (geweest) bij een zaak of onderwerp waarover zij in RdW willen schrijven, [dat] in een voetnoot [dienen] te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid’.
      Nu voor empirisch onderzoek tegenwoordig vaker toestemming nodig is van een ethische commissie en dit voor internationale tijdschriften veelal ook een vereiste is,1x Zie bijv. Chatfield & Dove 2023. staan tijdschriftredacties zoals RdW voor de vraag hoe zij met deze ontwikkeling om dienen te gaan. In deze bijdrage bepleit ik dat tijdschriftredacties hun eigen koers moeten blijven varen en zelf de onderzoeksethische aspecten van onderzoek kritisch moeten blijven beoordelen in plaats van aan te sluiten bij de meer detaillistische, juridisch ingekleurde beoordeling daarvan door ethische commissies. Ik begin met een korte schets van de ontwikkelingen, bespreek vervolgens mijn argumenten en sluit af met een korte bespreking van de onderzoeksethische principes die mijns inziens centraal dienen te staan bij de beoordeling van manuscripten.
      Vooraf nog een paar opmerkingen ter verheldering. Met ‘onderzoeksethiek’ duid ik op de ethiek van onderzoekers bij het ontwerpen, uitvoeren en publiceren van onderzoek. Daarbinnen kan men inzoomen op de ethiek van auteurs bij het publiceren in een tijdschrift, waarbij bijvoorbeeld een belangrijk uitgangspunt is dat het moet gaan om niet eerder gepubliceerd, eigen werk dat nog niet elders is aangeboden.2x Zie hierover bijv. Wager & Kleinert 2010 voor de ‘Ethics toolkit for a successful editorial office’, te raadplegen via https://publicationethics.org/resources/guidelines/ethics-toolkit-editors (laatst bekeken op 10 mei 2023). Mij gaat het hier echter om de meer algemene onderzoeksethische vraagstukken van onderzoekers en om de verantwoordelijkheid van redacties om manuscripten daarop kritisch te beoordelen. Meer specifiek heb ik bij het schrijven van dit redactioneel tijdschriften voor ogen gehad die zich op het raakvlak van recht en samenleving begeven en die empirisch onderzoek publiceren, zoals RdW. Waar ethische commissies ter sprake komen, heb ik specifiek ethische commissies aan juridische faculteiten voor ogen. Aangezien dit mijn laatste bijdrage is als voorzitter van RdW – Marijke ter Voert neemt het stokje van mij over – veroorloof ik mij enkele wat meer persoonlijke reflecties. Deze bijdrage geeft dan ook niet de mening van de gehele redactie weer, maar is bedoeld om de discussie op dit punt te bevorderen.

    • Korte schets van de ontwikkelingen

      Onderzoeksethiek was in de tijd dat ik sociale wetenschappen studeerde (begin jaren negentig) geen apart onderdeel van de studie, maar vakken als kwalitatieve onderzoeksmethoden waren er wel mee doordrenkt. Ethische vragen kwamen bijvoorbeeld aan de orde bij de bespreking van het werk van Adorno, Milgram of – dichter bij huis – Buikhuizen en Bovenkerk. Voor zover ik kon overzien, kon empirisch onderzoek in de jaren rondom de millenniumwisseling binnen universiteiten vrijelijk plaatsvinden zonder toets van een ethische commissie. Vanuit het management van de universiteit was niet of nauwelijks bemoeienis met de onderwerpkeuze van onderzoek, laat staan met de methoden van onderzoek of de wijze waarop dat werd uitgevoerd. Daarover hoefden onderzoekers niet of nauwelijks verantwoording af te leggen; onderzoekers waren in grote mate autonoom en onafhankelijk, ook intern binnen de organisatie.
      Met gedragscodes voor onderzoekers ben ik pas tijdens mijn promotieonderzoek in aanraking gekomen, toen ik werd geconfronteerd met een aantal lastige dilemma’s bij mijn onderzoek onder een kwetsbare groep respondenten (asielzoekers).3x Doornbos 2008. De beroepscode van de Nederlandse Sociologische Vereniging 2002 gaf toen houvast.4x De meest recente versie is te vinden op www.nsv-sociologie.nl > NSV > beroepscode (laatst geraadpleegd op 10 mei 2023). In 2004 verscheen de eerste Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de KNAW.5x Zie voor de laatste versie: www.knaw.nl/publicaties/nederlandse-gedragscode-wetenschappelijke-integriteit. Internationaal was er al langere tijd aandacht voor integere wetenschapsbeoefening, vooral bij biomedische wetenschappen. In de Verenigde Staten werden in de jaren zestig de eerste ethische commissies opgericht, die zich in de loop der jaren ook uitstrekten over andere disciplines. Ook zijn er internationale tijdschriften die zich op dit thema specialiseren, zoals Research Ethics of Journal of Empirical Research on Human Research Ethics. In Nederland nam de aandacht voor onderzoeksethiek sterk toe nadat in september 2011 bekend werd dat sociaal psycholoog Diederik Stapel bij tientallen publicaties had gefraudeerd met onderzoeksgegevens.
      Ik vermoed dat de affaire-Stapel sterk heeft bijgedragen aan de opkomst en verdere ontwikkeling in Nederland van ethische commissies en commissies over ethische integriteit (de eerste doen voorafgaand aan het onderzoek een ethische toets, de tweede doen dat achteraf naar aanleiding van meldingen of klachten). Volgens Van de Bunt (2015) werden misstanden en integriteitsschendingen binnen de wetenschap tot dan toe lange tijd verzwegen en hebben affaires als die van Stapel geleid tot een ‘institutionele schrikreactie: er komen regels, protocollen, integrity officers, enzovoorts’.6x Van de Bunt 2015, p. 67. Dat heeft naar zijn idee goede kanten, aangezien de toegenomen aandacht leidt tot meer discussie en overleg, maar er zijn ook nadelen aan verbonden, met name dat er daardoor nog te weinig aandacht is voor verschillen en nuances. Van de Bunt waarschuwt dat de opkomst van ethische commissies – in 2015 nog geen verplichting voor criminologen – kan leiden tot bureaucratisering en, erger, de academische vrijheid van criminologen kan aantasten, wat betreft zowel de themakeuze en de uitvoering van onderzoek.7x Van de Bunt 2015, p. 65 en 67. Binnen de criminologie vreest men vooral dat het moeilijk wordt om toestemming te krijgen voor onderzoek vanuit een verborgen rol van de onderzoeker naar criminaliteit en criminele organisaties en voor onderzoek met hoogaansprakelijkheidsrisico’s vanwege de machtige positie van de onderzoeksubjecten, zoals witteboordencriminelen.8x Van de Bunt 2015, p. 65-66 en Faria & Eski 2018, p. 43-44.
      De ethische commissies in de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk zijn voor sommige onderzoekers een schrikbeeld. Die zouden leiden tot ethics creep, een ontwikkeling waarbij niet langer de professionele competentie en verantwoordelijkheid van de onderzoeker als uitgangspunt wordt genomen, maar waarbij sprake is van institutioneel wantrouwen dat de onderzoeker moet wegnemen.9x Haggarty 2004, zoals aangehaald door Van de Bunt 2015, p. 65. Schrag (2011) vat de bezwaren van sociale wetenschappers tegen het functioneren van ethische commissies in de Verenigde Staten samen. Die zouden bureaucratische, soms bespottelijke eisen stellen, oplossingen bieden voor niet-bestaande problemen, niet de juiste standaarden toepassen en niet de juiste expertise hebben. Faria en Eski (2018) gaan nog een stap verder bij de analyse van de toestemmingsprocedure van een ethische commissie van een Nederlandse universiteit voor hun eigen biografische studie naar een wapenhandelaar. Die procedure ging naar de mening van de onderzoekers uiteindelijk helemaal niet meer over ethiek, maar louter om de aansprakelijkheidsrisico’s voor de universiteit die uit het onderzoek zouden kunnen voortkomen. Het duurde meer dan acht maanden voor de onderzoekers de vele bureaucratische hordes hadden genomen en toestemming kregen. Al die tijd moesten de onderzoekers de betreffende wapenhandelaar die zijn medewerking had toegezegd ‘warm houden’ voor het onderzoek.10x Faria & Eski 2018, p. 54.
      Naar mijn weten is in Nederland nog geen empirisch onderzoek gedaan naar de opkomst en het functioneren van ethische commissies binnen rechtenfaculteiten. Het is een relatief nieuw verschijnsel. Ook in Vlaanderen is de ethische commissie een recent, maar intussen ingeburgerd fenomeen. Anders dan in Nederland het geval lijkt te zijn, is de ethische commissie daar instellingsbreed georganiseerd en interdisciplinair samengesteld; dat is althans aan de Universiteit Antwerpen het geval. In 2012 is daar één Ethische Adviescommissie Sociale en Humane Wetenschappen voor de gehele universiteit opgericht. De ethische adviescommissie bespreekt de ingediende aanvragen van onderzoekers die interviews of surveys wensen af te nemen of aan observatieonderzoek willen doen waarbij al dan niet deelnemers uit risicogroepen (bijv. kinderen, mensen met een functiebeperking, gevangenen) zijn betrokken. Een interessante ontwikkeling in Vlaanderen is verder dat doctorandi naast het schrijven van hun proefschrift sinds dit academisch jaar een verplichte leermodule ‘Mind the Gap (Good Academic Practices)’ moeten volgen, een online tool over wetenschappelijke integriteit die door de vijf Vlaamse universiteiten gezamenlijk is ontwikkeld. Blijkens de cursusomschrijving geeft deze tool ‘een grondige introductie tot wetenschappelijke integriteit en behandelt [het] alle aspecten en fasen in je onderzoek. Het bespreekt ook verschillende wanpraktijken, en gebruikt oefeningen en een test om je kennis te evalueren’.
      Dat er mede vanwege schandalen en de opkomst van ethische commissies meer aandacht is voor onderzoeksethiek is mijns inziens een goede ontwikkeling. Het doorlopen van een procedure bij een ethische commissie of het volgen van een cursus kan (beginnende) onderzoekers aansporen om na te denken over ethische aspecten waar ze eerder nog niet bij hadden stilgestaan, niet alleen waar het gaat om aansprakelijkheidsrisico’s, maar ook bijvoorbeeld om de vragen of het onderzoek gerechtvaardigd is gelet op wat er al aan ander onderzoek beschikbaar is en welke belasting het onderzoek oplevert voor deelnemers (punten die ook wel aan de orde komen bij ethische commissies). Het valt mij op dat promovendi en jonge onderzoekers binnen mijn eigen faculteit niet zo’n moeite hebben met de eisen van de ethische commissie, bijvoorbeeld voor informed consent. Dat is ook niet zo gek, aangezien die eisen tamelijk basaal zijn en een logisch uitvloeisel zijn van de internationale eisen die aan publicatie van onderzoek worden gesteld. Toch roepen die eisen ook vragen op: is het wel wenselijk dat respondenten zich te allen tijden kunnen terugtrekken, ook als een onderzoeker bijvoorbeeld op een misstand stuit? Kun je vertrouwen opbouwen met laag opgeleide respondenten die mogelijk een verstandelijke beperking hebben of analfabeet zijn, als je eerst hun (schriftelijke) medewerking aan het onderzoek moet vergaren?11x In dit soort gevallen kan soms een intermediair, zoals een advocaat, uitsluitsel bieden of kan worden volstaan met een mondelinge toezegging, maar ook daar zitten weer haken en ogen aan. Zie O’Gorman & Vander Laenen 2009, p. 540-541. Kun je eigenlijk nog vrijuit observatieonderzoek in de rechtbank doen als je de aanwezigen erop moet wijzen dat je voor onderzoeksdoeleinden aanwezig bent? Mijn eigen ervaring met een toestemmingsprocedure van de ethische commissie is dat de commissie sterk de nadruk legt op informed consent, privacy en dataprotectie en minder op andere onderzoeksethische aspecten, zoals het belang van onafhankelijk onderzoek en het voorkomen van schade of het bieden van nazorg na publicatie van de resultaten. Om te voldoen aan alle eisen van de ethische commissie en een datamanagementplan op te stellen, is nogal een administratieve last. In de publicatie van mijn onderzoeksrapport moest ik de verleiding weerstaan om te volstaan met de mededeling dat voor het onderzoek toestemming was verkregen van de ethische commissie (punt). Uiteindelijk heb ik toch enkele ethische overwegingen summier beschreven.12x Doornbos & Hanoeman 2021, p. 56 en 60. Mijn grootste dilemma was echter hoe ik, ondanks alle privacybepalingen, in contact kon komen met mijn respondenten en hoe ik vervolgens hun vertrouwen kon winnen, en toch binnen de lijntjes kon blijven die waren uitgezet door de ethische commissie.

    • Redactiebeleid met betrekking tot toestemming van de ethische commissie

      Internationale tijdschriften hanteren zoals gezegd al geruime tijd de eis dat voor het onderzoek ethical clearance is verkregen. Uitgeverij Sage heeft bijvoorbeeld de standaardbepaling op haar website staan dat ‘all manuscripts reporting studies with humans or human data, including studies that involve primary collection of personal data such as surveys or interviews, must state the relevant ethics committee provided (or waived) approval’. Onderzoekers kunnen vandaag de dag niet meer aankomen met een excuus dat zij van het bestaan van die commissie niet afwisten; er moet wel sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden wil deze eis niet gehandhaafd worden. Wel wordt waar nodig rekening gehouden met lokale verschillen in beleid van onderzoeksinstellingen.13x Chatfield & Dove 2023.
      Moeten Nederlands/Vlaamse tijdschriften, zoals RdW, hier een voorbeeld aan nemen en ook verplichten dat het ingezonden werk berust op onderzoek waarvoor toestemming is verleend door de ethische commissie? Mijns inziens niet en daarvoor heb ik vier argumenten.
      Ten eerste blijkt uit het (vooralsnog) anekdotische bewijs dat de ethische commissies een specifieke, juridisch gekleurde, visie hebben op onderzoeksethiek en dat deze commissies wellicht meer zijn gericht op het beschermen van onderzoekers en universiteiten tegen aansprakelijkheidsrisico’s. De nadruk lijkt sterk te liggen op de eisen van informed consent en de bescherming van privacy van de respondenten.
      Ten tweede staat de toestemmingsprocedure van ethische commissies niet voor alle onderzoekers open. De wetenschap is ook gebaat bij kritisch onderzoek van onderzoekers die niet bij een onderzoeksinstituut werken.
      Ten derde staat de werkwijze van ethische commissies bij rechtenfaculteiten nog in de kinderschoenen, is die nog niet geëvalueerd en is die ook niet onomstreden. Als uit empirisch onderzoek zou blijken dat de toets door de ethische commissies echt een meerwaarde heeft, kan het redactiebeleid op dit punt wellicht aangescherpt worden, maar zover zijn we nog niet (en ook dan blijft het hiervoor genoemde bezwaar bestaan en behouden redacties de verantwoordelijkheid om zelf kritisch te beoordelen).
      Mijn vierde en belangrijkste argument is dat de eis dat een onderzoek ethische vrijwaring heeft verkregen niet meer dan een ‘vinkje’ oplevert dat onvoldoende zicht geeft op hoe onderzoekers omgaan met principes van onderzoeksethiek. De onderzoeker die na enkele weken of maanden het groene licht krijgt van de ethische commissie zal opgelucht achteroverleunen, vooral als de procedure veel administratieve rompslomp met zich meedroeg.14x Faria & Eski 2028, p. 55 wijzen er ook op dat ethische commissies ‘(onbedoeld) bepaalde attitudes en gedrag van onderzoekers [stimuleren], zoals cynisme en desinteresse in ethische reflectie en dilemma’s, in plaats van ethische principes en innovatief onderzoek’. Onderzoeksethiek is echter ontzettend belangrijk. En dat stopt niet bij het ontwerpen van een uitgekiend informed consent-formulier of een datamanagementplan. Meerdere onderzoeksethische principes zijn van belang bij het ontwerpen en uitvoeren van empirisch-juridisch onderzoek en die principes moeten op een zinvolle manier worden afgewogen, door onderzoekers en door redacties bij de beoordeling van manuscripten.

    • Principes van onderzoeksethiek

      Een zinvol onderscheid van de verschillende elementen van onderzoeksethiek geven Morris en Morris (2016), zie figuur 1. Zij onderscheiden regels, principes (beginselen) en deugden. De regels geven een specifieke invulling van bepaalde principes. Het principe dat onderzoeksgegevens veilig moeten worden opgeslagen bijvoorbeeld, kan vanuit de universiteit (al dan niet via de ethische commissie of de afdeling juridische zaken) worden geconcretiseerd in de regel dat daarvoor bepaalde software dient te worden gebruikt of dat de gegevens op een specifieke plaats moeten worden bewaard. De bureaucratische vereisten waarmee onderzoekers binnen universiteiten tegenwoordig veelal worden geconfronteerd, bevinden zich meestal op het niveau van de regels.

      Elements of Research Oversight
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/RdW/RdW_2023_1Bron: Morris & Morris 2016, p. 204.

      Voor wat betreft de principes van onderzoeksethiek wordt in de Verenigde Staten en andere Angelsaksische landen vaak aangesloten bij vier principes van ­Beauchamp en Childress (2001), te weten respect voor autonomy, nonmaleficence, ­beneficence en justice, waarbij respect for autonomy wel wordt gezien als het belangrijkste beginsel.15x Een praktische toepassing bieden Walker, Holloway & Wheeler 2005, p. 92. Vrij vertaald houden deze principes in dat onderzoekers de individuele autonomie van hun respondenten dienen te respecteren, een verplichting hebben om schade te voorkomen, het welzijn dienen te bevorderen, en mensen fair en gelijk dienen te behandelen. Deze principes zijn ontwikkeld binnen de biomedische wetenschappen, hetgeen kan verklaren waarom ethische commissies zozeer de nadruk leggen op bescherming van respondenten: medisch onderzoek kan immers diep ingrijpen op het welzijn en de autonomie van individuen. Dit roept meteen de vraag op of respondenten in empirisch-juridisch onderzoek dezelfde mate van bescherming nodig hebben als patiënten in medische trials. Het antwoord ligt voor de hand dat juridisch-empirisch onderzoek doorgaans (maar niet altijd) minder diep ingrijpt en dat het zinvol is om per studie te bekijken welke belangen en rechten in het geding zijn en hoe die zich verhouden tot het belang om onafhankelijk onderzoek te doen. De belangen en rechten van particulieren dienen in de regel scherper bewaakt te worden dan die van professionals, maar het maakt uit met welke particulieren en professionals de onderzoeker te maken heeft (wat is hun opleidings- en begripsniveau, bevinden zij zich in een afhankelijkheidsrelatie, begrijpen zij wat wetenschappelijk onderzoek inhoudt en welke implicaties onderzoek kan hebben, enz.). Hier komt de deugd-benadering om de hoek kijken. De principes geven immers nooit een absolute norm aan, maar moeten per geval worden toegepast en onderling worden afgewogen door professionals die daarvoor zijn opgeleid en praktische wijsheid hebben ontwikkeld.16x Morris & Morris 2016, p. 205. Het vergt soms moed om uitzonderingen te maken op regels of innovatief onderzoek te steunen. Volgens Morris en Morris (2016) zouden de voorzitters en leden van ethische commissies op dit niveau onderzoek dienen te beoordelen en dat geldt mijns inziens ook voor redactieleden en referenten van tijdschriften.
      Naast de bescherming van respondenten zijn echter nog andere principes van integer onderzoek van belang die door de dominantie van het Amerikaanse perspectief het risico lopen minder aandacht te krijgen. De vijf door de KNAW opgestelde principes kunnen bijvoorbeeld goed als referentiekader fungeren bij de beoordeling van onderzoek door tijdschriftredacties (zie kader 1).

      Kader 1 Vijf principes van onderzoeksethiek

      1. Eerlijkheid
        Eerlijkheid houdt onder andere in dat men geen ongefundeerde claims doet, dat men over het onderzoeksproces correct rapporteert, dat men data of bronnen niet verzint of vervalst, dat men alternatieve visies en tegenargumenten serieus neemt, dat men open is over onzekerheidsmarges, en dat men resultaten niet gunstiger dan wel ongunstiger voorstelt dan ze zijn.

      2. Zorgvuldigheid
        Zorgvuldigheid houdt onder andere in dat men wetenschappelijke methoden gebruikt en optimale precisie betracht bij het ontwerp, de uitvoering, verslaglegging en disseminatie van het onderzoek.

      3. Transparantie
        Transparantie houdt onder andere in dat het voor anderen helder is op welke data men zich heeft gebaseerd, hoe deze zijn verkregen, welke resultaten men heeft bereikt en langs welke weg, en wat de rol van externe belanghebbenden is geweest. Als delen van het onderzoek of van de data niet toegankelijk worden gemaakt, dient de onderzoeker goed gemotiveerd aan te geven waarom dat niet mogelijk is. De wijze van uitvoering en fasering van het onderzoeksproces moet ten minste voor vakgenoten te volgen zijn. Dit betekent in ieder geval dat de argumentatie helder moet zijn en dat de stappen in het onderzoeksproces controleerbaar moeten zijn.

      4. Onafhankelijkheid
        Onafhankelijkheid houdt onder andere in dat men zich in de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, maar ook bij het beoordelen van onderzoek of onderzoeksvoorstellen van anderen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijv. overwegingen van commerciële of politieke aard). Aldus geformuleerd omvat onafhankelijkheid ook onpartijdigheid. Onafhankelijkheid is in elk geval vereist bij de opzet en uitvoering van en rapportage over het onderzoek; bij de keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag is onafhankelijkheid niet altijd nodig.

      5. Verantwoordelijkheid
        Verantwoordelijkheid houdt onder andere in dat men zich rekenschap geeft van het feit dat men als onderzoeker niet in isolement opereert, en daarom binnen de grenzen van het redelijke rekening houdt met de legitieme belangen van bij het onderzoek betrokken personen en dieren, van eventuele opdrachtgevers en financiers, en van de omgeving. Verantwoordelijkheid houdt ook in dat men onderzoek doet dat wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevant is.

      In de toelichting op de principes uit kader 1 geeft de KNAW aan dat deze principes ook als deugden van onderzoekers kunnen worden opgevat. Zij zijn wat minder aan verandering onderhevig dan de normen die verderop in de code worden uitgewerkt.17x KNAW 2018, p. 14. Vanuit een tijdschriftredactie bezien kan men van auteurs verwachten dat als een van deze principes in het geding is of als er een conflict is tussen twee of meer van deze principes, daarop wordt gereflecteerd in het manuscript.
      Internationaal zijn er uiteraard ook codes waarbij men terecht kan, zoals de European Code of Conduct for Research Integrity 201718x Zie voor de laatste versie (2017): https://allea.org/code-of-conduct (laatst geraadpleegd op 12 mei 2023). van de European Science Foundation, zij het dat die in de laatste versie niet langer ‘onafhankelijkheid’ als principe noemt (wel reliability, honesty, respect en accountability). De vorige versie vond ik persoonlijk beter. Daarin werden de volgende principes benoemd: honesty in communication; reliability in performing research; objectivity; impartiality and indepen­dence; openness and accessibility; duty of care; fairness in providing references and giving credit; and responsibility for the scientists and researchers of the future.19x European Code of Conduct for Research Integrity, versie 2011. Zie echter voor de laatste versie de voorgaande noot. Vergelijking van de versies roept bij mij wel de vraag op waarom independence niet langer als principe wordt benoemd. In de preambule van de versie uit 2017 staat enkel nog vermeld: ‘[R]esearch draws on the work of the community of researchers and ideally develops independently of pressure from commissioning parties and from ideological, economic or political interests’ (p. 3, mijn cursivering), hetgeen maar weer eens duidelijk maakt dat dit soort documenten niet vrij zijn van politieke afwegingen.
      Het gaat mij er echter nu niet om de perfecte gedragscode te vinden, maar wel om te laten zien dat er wat betreft onderzoeksethiek meer onder de zon is dan waar de ethische commissie op let. Tijdschriftredacties dienen mijns inziens deze meer brede blik te hebben bij de beoordeling van manuscripten. De mededeling dat voor het onderzoek toestemming is verkregen van de ethische commissie zegt mijns inziens niet zoveel en kan juist afleiden van andere belangrijke onderzoeksethische aspecten (zoals informed consent of privacybescherming). Onderzoekers, maar ook redactieleden en referenten van een tijdschrift hebben een eigen verantwoordelijkheid om de integriteit van het onderzoek vanuit die brede blik op onderzoeksethiek te bewaken. Concreet betekent dat mijns inziens voor een tijdschrift als RdW dat we onderzoekers dienen aan te moedigen om – waar relevant – overwegingen te wijden aan onderzoeksethiek, met name in gevallen waarin de hier besproken principes niet in alle opzichten hooggehouden konden worden. Redactieleden en referenten dienen er kritisch op toe te zien dat onderzoekers dat ook daadwerkelijk doen en hen zo nodig verder te bevragen op onderzoeksethische aspecten.

    • Inhoud van dit nummer

      Dit voorjaarsnummer van RdW bevat drie artikelen over actuele, maatschappelijk relevante onderwerpen. Hoko Horii en Annelien Bouland geven een grondige analyse van de totstandkoming en behandeling van het Wetsvoorstel Seksuele Misdrijven tegen de achtergrond van de Europese trend van wetgeving die het toestemmingsvereiste centraal stelt bij definities van verkrachting. Zij laten onder meer zien hoe deze wetgeving zowel aansluit bij de zich (mede door Me Too) snel ontwikkelende sociale norm van vrijwilligheid als voorwaarde voor seksuele handelingen, alswel dat de wetgever zich ten doel heeft gesteld om die sociale norm nog verder te versterken en bestendigen. Die wisselwerking tussen wetgeving en sociale normen wordt gereflecteerd in de expressieve en educatieve functie die de wetgever met deze wetgeving beoogt.
      Verdachten werken niet altijd mee aan een forensisch onderzoekstraject, omdat zij een TBS-oplegging willen vermijden. Rechters moeten in dat geval vonnis wijzen zonder dat zij beschikken over informatie van deskundigen over de psychische toestand van de verdachte. Roosmarijn van Es, Jan de Keijser, Janne van Doorn en Maarten Kunst onderzoeken door middel van een experimentele vignetstudie onder ‘proxy rechters’ (rechten- en criminologiestudenten) of de verwachting klopt dat TBS minder vaak wordt opgelegd aan niet-meewerkende verdachten en, zo ja, of die dan een langere gevangenisstraf opgelegd krijgen. Beide verwachtingen blijken inderdaad uit te komen, zij het dat het verschil in lengte van de gevangenisstraf beperkt is. De studie geeft bovendien inzicht in hoe de proxy rechters het type geestelijke stoornis en het recidivegevaar meewegen in hun beslissing.
      Dat procederende burgers rechterlijke beslissingen eerder aanvaarden als zij tevreden zijn over de interactie met de rechter en over de tekst van het vonnis, is al wel bekend. Maar welke specifieke tekstkenmerken van belang zijn en of professionele procespartijen in hun oordeel afwijken van procederende burgers zijn intrigerende vragen waar Geerke van der Bruggen, Henk Pander Maat & Leonie van Lent empirisch onderzoek naar hebben verricht. De resultaten wijzen erop dat de uitspraaktekst burgers minder goed informeert dan professionele partijen. Tegelijkertijd hebben burgers wél een grote informatiebehoefte en baseren zij hun oordeel over de rechtvaardigheid van de beslissing deels op hun oordeel over de informatiekwaliteit van de tekst, ongeacht de gunstigheid van de uitkomst. De resultaten van het onderzoek onderstrepen de relevantie van de pogingen binnen de rechtspraak om de communicatie met de burger te verbeteren.
      Daarnaast is te lezen in dit voorjaarsnummer: een prikkelende Forumdiscussie tussen Ashley Terlouw en Gijs Vonk over ‘maatwerk’ en de mogelijk onbedoelde gevolgen daarvan, zoals ongelijkheid of willekeur. Volgens Terlouw leidt maatwerk niet tot ongelijkheid of willekeur, mits omgeven door transparantie, samenspraak en tegenspraak. Vonk is het daarmee niet oneens, maar gaat een stap verder: in zijn ogen is maatwerk namelijk een te licht middel om de verzorgingsstaat als dystopie te bestrijden. Lisa Ansems recenseert het proefschrift van Bo Terpstra over instrumentele en normatieve wegen tot regelnaleving. Marijke ter Voert recenseert het boek Methoden van rechtswetenschappelijk onderzoek van Van Dijk, Snel en Van Golen, waarvan onlangs een tweede druk verscheen. Het nummer sluit af met de rubriek Werk in uitvoering, met dit keer een bespreking door Alison Fisher van haar promotieonderzoek naar juridische mobilisatie op het raakvlak van afkomst, gelijkheid en rechtvaardigheid.

    • Referenties
    • Beauchamp T.L. & J.F. Childress, Principles of biomedical ethics (5th ed.), New York: Oxford University Press 2001.

    • Bunt, H. van de, ‘Ethische dilemma’s bij criminologisch onderzoek’, Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 2015-5(1) p. 55-69.

    • Chatfield, K. & E. Dove, ‘Clarifying our policy on requiring ethics approval in submitted manuscripts’, Research Ethics 2023-19(2), p. 103-106.

    • Doornbos, N., ‘Dilemma’s van een migratierechtonderzoeker’, in: A. Böcker e.a. (red.), Migratierecht en rechtssociologie, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2008, p. 541-548.

    • Doornbos, N. & R. Hanoeman, ‘De persoon achter het dossier; Werkwijze en resultaten van de Wijkrechtbank Eindhoven’, Research Memorandum Raad voor de rechtspraak 2021-16(3).

    • Faria, R. & Y. Eski, ‘Een wolf onder de wolven. Ethiek en Ethische commissies in criminologisch onderzoek naar “de powerful”’, Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit 2018-8(3), p. 53-58.

    • KNAW, Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018, te raadplegen via www.knaw.nl/publicaties/nederlandse-gedragscode-wetenschappelijke-integriteit (laatst geraadpleegd op 12 mei 2023).

    • Morris, M.C. & J.Z. Morris, ‘The importance of virtue ethics in the IRB’, Research Ethics 2016-12(4), p. 201-2016.

    • O’Gorman, A. & F. Vander Laenen, ‘Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek’, in: T. Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (2de druk), Leuven/Den Haag: Acco 2010, p. 531-557.

    • Wager, E. & S. Kleinert, ‘Responsible research publication: international standards for authors. A position statement developed at the 2nd World Conference on Research Integrity, Singapore, July 22-24, 2010’, Chapter 50, in: T. Mayer & N. Steneck (eds.), Promoting Research Integrity in a Global Environment, Imperial College Press / World Scientific Publishing, Singapore 2011, p. 309-16.

    Noten

    • 1 Zie bijv. Chatfield & Dove 2023.

    • 2 Zie hierover bijv. Wager & Kleinert 2010 voor de ‘Ethics toolkit for a successful editorial office’, te raadplegen via https://publicationethics.org/resources/guidelines/ethics-toolkit-editors (laatst bekeken op 10 mei 2023).

    • 3 Doornbos 2008.

    • 4 De meest recente versie is te vinden op www.nsv-sociologie.nl > NSV > beroepscode (laatst geraadpleegd op 10 mei 2023).

    • 5 Zie voor de laatste versie: www.knaw.nl/publicaties/nederlandse-gedragscode-wetenschappelijke-integriteit.

    • 6 Van de Bunt 2015, p. 67.

    • 7 Van de Bunt 2015, p. 65 en 67.

    • 8 Van de Bunt 2015, p. 65-66 en Faria & Eski 2018, p. 43-44.

    • 9 Haggarty 2004, zoals aangehaald door Van de Bunt 2015, p. 65.

    • 10 Faria & Eski 2018, p. 54.

    • 11 In dit soort gevallen kan soms een intermediair, zoals een advocaat, uitsluitsel bieden of kan worden volstaan met een mondelinge toezegging, maar ook daar zitten weer haken en ogen aan. Zie O’Gorman & Vander Laenen 2009, p. 540-541.

    • 12 Doornbos & Hanoeman 2021, p. 56 en 60.

    • 13 Chatfield & Dove 2023.

    • 14 Faria & Eski 2028, p. 55 wijzen er ook op dat ethische commissies ‘(onbedoeld) bepaalde attitudes en gedrag van onderzoekers [stimuleren], zoals cynisme en desinteresse in ethische reflectie en dilemma’s, in plaats van ethische principes en innovatief onderzoek’.

    • 15 Een praktische toepassing bieden Walker, Holloway & Wheeler 2005, p. 92.

    • 16 Morris & Morris 2016, p. 205.

    • 17 KNAW 2018, p. 14.

    • 18 Zie voor de laatste versie (2017): https://allea.org/code-of-conduct (laatst geraadpleegd op 12 mei 2023).

    • 19 European Code of Conduct for Research Integrity, versie 2011. Zie echter voor de laatste versie de voorgaande noot. Vergelijking van de versies roept bij mij wel de vraag op waarom independence niet langer als principe wordt benoemd. In de preambule van de versie uit 2017 staat enkel nog vermeld: ‘[R]esearch draws on the work of the community of researchers and ideally develops independently of pressure from commissioning parties and from ideological, economic or political interests’ (p. 3, mijn cursivering), hetgeen maar weer eens duidelijk maakt dat dit soort documenten niet vrij zijn van politieke afwegingen.


Print dit artikel