DOI: 10.5553/AP/259034892024006001004

Afwikkeling PersonenschadeAccess_open

Artikel

De werkzaamheden van de (advocaat-)belangenbehartiger nader belicht

Wat de (advocaat-)belangenbehartiger zou kunnen doen

Trefwoorden Efficient schaderegelen, transparantie, waarheidsvinding, 21 Rv., Buitengerechtelijke kosten
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Mr. H. van Katwijk en Mr. P. Oskam, 'De werkzaamheden van de (advocaat-)belangenbehartiger nader belicht', Afwikkeling Personenschade 2024-1, p. 19-24

    In dit artikel bespreken de auteurs de rollen van de verschillende partijen bij de behandeling van personenschade en de mogelijkheden tot vereenvoudiging en versnelling van die behandeling.

Dit artikel wordt geciteerd in

      In Afwikkeling Personenschade 2023/3 en 2023/4 schreef mr. C.C.J. de Koning over de werkzaamheden die op basis van zijn eigen ervaring en in zijn optiek gepaard gaan met en behoren bij het behandelen van personenschadezaken als advocaat-belangenbehartiger.
      In deze bijdrage zullen wij ingaan op de volgende onderwerpen:

      1. de rol van de professionals in het schaderegelingsproces bij het op een zo effectief mogelijke wijze van feitenvergaring en schadeafwikkeling;

      2. de verhouding tussen de belangenbehartiger enerzijds en de aansprakelijk gestelde partij en diens verzekeraar anderzijds;

      3. de buitengerechtelijke kosten.

      Wij geven aan de hand van deze onderwerpen onze opinie over de kaders waarbinnen de werkzaamheden van een (advocaat-)belangenbehartiger naar onze mening zouden moeten plaatsvinden en beogen daarmee te reflecteren op een aantal bespiegelingen van mr. De Koning. In onze optiek wordt het schaderegelingsproces in de artikelen op een aantal punten te gecompliceerd voorgesteld. Nu wij beiden doorgaans optreden voor de aansprakelijk gestelde partij en diens verzekeraar, is onze bijdrage onvermijdelijk geschreven vanuit het perspectief van de verzekeraarsadvocaat. Wij denken evenwel dat het door ons te bespreken kader in iedere personenschadezaak zou moeten gelden.

    • 1. De rol van de professionals in het schaderegelingsproces bij het op een zo effectief mogelijke wijze van feitenvergaring en schadeafwikkeling

      De regeling van personenschade is een proces dat sterk, zo niet volledig, is gebaseerd op juridische regels en beoordelingen. Daarbij is het adagium ‘geef mij de feiten, dan geef ik u het recht’ nog steeds van toepassing. Hoewel wij ons realiseren dat het op tafel krijgen van alle relevante informatie niet in iedere zaak even gemakkelijk zal zijn, kan het vergaren van feiten toch ook niet als ‘rocket science’ worden beschouwd en hoeft dit niet in iedere zaak veel tijd te vergen. Professionals weten welke informatie relevant en noodzakelijk is bij de behandeling van een personenschade. Dat geldt ook voor de schadebehandelaar van de verzekeraar, die doorgaans geen advocaat is. Belangenbehartigers kunnen een versnellende rol in het schaderegelingsproces spelen door prompt en ongevraagd in de start van een zaak de noodzakelijke informatie te verstrekken (of – indien nog niet beschikbaar – aan te kondigen). Bij een intakegesprek met de betrokkene kan worden aangegeven welke informatie deze dient aan te leveren. Daarbij kan ook (zelfs tijdens dat gesprek) nuttige informatie worden verzameld en verstrekt. Dat behoeft in onze beleving geen uren te duren.
      Natuurlijk zijn er altijd bijzondere zaken met vele haken en ogen waarbij het traject niet zo eenvoudig blijkt te zijn als hiervoor beschreven. Daarbij gaat het echter om uitzonderingen en dat zijn wellicht de uitzonderingen waarmee de advocatuur zich bezig (zou) moet(en) houden. Het merendeel van de zaken betreft zuivere schade­regeling die niet in alle gevallen de inzet van advocaten­kwaliteiten noodzaakt. Daarbij zijn we ons ervan bewust dat dit snel is gezegd en dat de praktijk soms weerbarstiger is. Zo kan een vergelijking van de situatie met ongeval met de hypothetische situatie zonder ongeval in sommige zaken leiden tot lastige discussies over ‘would be-scenario’s’. De zaken waarin dergelijke discussies een rol spelen, zijn evenwel uitzondering.
      In onze visie zouden in de eerste fase na het ongeval belangrijke versnellingen bereikt kunnen worden als op transparante wijze zo compleet mogelijk informatie wordt verstrekt. De (soms te) lange duur van de afwikkeling van persoonlijke schade is soms heel goed verklaarbaar door een genezingsproces dat moet worden afgewacht. Niet zelden spelen echter ook discussies over de vraag of feiten aangeleverd zouden moeten worden een rol. Dat zouden wij zo veel mogelijk moeten voorkomen. Openheid, vertrouwen en transparantie over en weer zouden daarbij het uitgangspunt moeten zijn.
      In de meeste personenschadezaken is de aansprakelijkheidsvraag geen onderwerp van discussie. Ook als die aansprakelijkheid niet (vlot) duidelijk is, is het verzamelen van relevante informatie vaak niet erg ingewikkeld, zoals ook mr. De Koning al aangeeft. We hebben in Nederland een vrij soepel werkend systeem als het gaat om het verkrijgen van politie-informatie in verband met verkeersongevallen. Ook informatie rondom bedrijfsongevallen is vaak betrekkelijk eenvoudig te verkrijgen.
      Het verzamelen van de informatie die noodzakelijk is voor de schadevaststelling, is in de ‘doorsneezaak’ ook relatief eenvoudig. Het is mogelijk om lijstjes te maken van informatie die in alle zaken nuttig is. Dergelijke lijstjes circuleren ook in de praktijk.
      De (advocaat-)belangenbehartiger kan ook een versnellende rol in het schaderegelingsproces spelen door de benadeelde zelf een groot deel van de voor de schadevaststelling noodzakelijke informatie aan te laten leveren. Dat kan op relatief gemakkelijk wijze. Als het gaat om uitgaven als gevolg van ongevalsletsel is dat zeker eenvoudig. Het bewaren van ‘bonnetjes’ volstaat al. In het huidige tijdperk, waarbij slechts 20% aan de kassa contant wordt betaald, is bovendien vrijwel altijd via de bankrekening een eventuele betaling te achterhalen.
      Het verzamelen van de feiten in verband met verminderde inkomsten vereist evenmin bijzondere handelingen of kennis. Het gaat dan immers om een overzicht van het inkomen voor ongeval en de vaststelling van het inkomen na ongeval. Ook die informatie ligt vaak voor het grijpen. Dat geldt zeker voor personen die in loondienst werken, maar ook zelfstandig ondernemers hebben alle relevante informatie vaak met enkele muisklikken ter beschikking. Als het gaat om inkomensgegevens is een beeld van de situatie vóór het ongeval meteen aan te leveren. Met behulp van DigiD kan iedere werknemer bij het UWV1x www.uwv.nl/particulieren/mijnuwv. een opgave downloaden van het volledige arbeidsverleden inclusief inkomens. Werknemers en zelfstandigen kunnen (ook met behulp van DigiD) inkomensverklaringen over de afgelopen jaren meteen uitdraaien en verstrekken. Bij zelfstandig ondernemers zullen de jaarstukken van het voorgaande jaar niet altijd op 2 januari ter beschikking staan, maar hun digitale administratie (waarop de jaarstukken gebaseerd gaan worden) is vaak wel eenvoudig beschikbaar.
      Als laatste, maar vaak het meest belangrijke, aspect is het verzamelen van medische informatie aan de orde. Daarbij gaat het zo veel mogelijk om weergave van medische feiten, voorstellingen van medici dus. De huidige praktijk is vaak nog dat door belangenbehartigers brieven worden geschreven aan de artsen en paramedici die behandelingen hebben ingesteld na het ongeval. Wellicht is dat niet de meest efficiënte methode. Artsen en fysiotherapeuten zitten vaak niet te wachten op brieven van belangenbehartigers die iets willen weten over een ingestelde behandeling. Hun dossiers zijn in beginsel ook ingericht met als doel de patiënt goed te behandelen en niet zozeer om informatie te geven aan derden. De praktijk leert dat dergelijke informatieverzoeken bovendien (daarom) niet altijd even vlot worden behandeld door artsen.
      Veel medische gegevens kunnen op gemakkelijke wijze (met behulp van DigiD) worden verzameld en verstrekt. Vrijwel alle ziekenhuizen bieden patiënten digitale toegang tot hun eigen dossier. Ook veel huisartsen bieden deze mogelijkheid. Door daarvan gebruik te maken is er geen noodzaak meer tot het sturen van brieven aan medici, die hun aandacht liever geven aan het behandelen van hun patiënten dan aan het beantwoorden van brieven van belangenbehartigers (of hun medisch adviseurs). Bovendien is relevante informatie veel sneller beschikbaar, waardoor ook beter en sneller beslist kan worden.
      Vaststelling van de schade door het ongeval is een vergelijking van de situatie voor het ongeval met die na het ongeval, waarbij moet worden beoordeeld of het verschil in die twee situaties een gevolg is van dat ongeval. Dat brengt met zich dat bij het verzamelen van medische informatie ook standaard een goed beeld moet worden geleverd van de situatie voor het ongeval. Dat geeft met regelmaat (veel) discussie, maar zoals mr. De Koning terecht ook al met een voorbeeld in zijn eerste artikel aangeeft, is het verstandig (en ook juist) om informatie over de situatie voor het ongeval te verstrekken en dan het liefst zo objectief mogelijk.2x Hoe het anders met veel vertraging mis kan lopen blijkt bijvoorbeeld uit Rb. Midden-Nederland 28 november 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:6796.
      Dat is zonder twijfel het geval in zaken waarbij niet-­objectiveerbaar letsel als grondslag voor een vordering wordt opgevoerd. Het maakt daarbij niet uit welke (juridische) benadering voor het aannemen van causaliteit wordt gekozen. Vastgesteld zal moeten worden dat de klachten, die na het ongeval worden opgevoerd als grond voor de vordering, niet bestonden voor het ongeval. Dat ‘vaststellen’ moet dan gebeuren op een objectieve wijze en dus niet (uitsluitend) zijn gebaseerd op de verklaring van een belanghebbende persoon.
      Het lijkt heel logisch om eerst te komen tot een goede vaststelling van feiten en pas dan (eventueel) een procedure te starten. Toch leert de praktijk – met name in deelgeschillen – dat veel zaken aan de rechter worden voorgelegd zonder dat de relevante feiten – volgens de rechter – ter beschikking staan. Dat is zeker zo bij zaken waarin de aansprakelijkheidsvraag wordt voorgelegd.3x Zie bijvoorbeeld Rb. Oost-Brabant 25 juni 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:5127 en Rb. Rotterdam 24 september 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:8313. Ook als het gaat om de schadeomvang loopt het nog wel eens mis. Om één voorbeeld te noemen: een ongeval van 2014 komt in 2020 ter beoordeling van de rechtbank Oost-Brabant4x Rb. Oost-Brabant 9 maart 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1553. die dan moet vaststellen dat het (echt) nuttig, nee noodzakelijk, is om complete informatie aan te leveren.5x In dezelfde lijn Rb. Midden-Nederland 15 februari 2017, ECLI:NL:­RBMNE:2017:623 en Rb. Midden-Nederland 27 juli 2016, ECLI:NL:­RBMNE:2016:4516.

    • 2. De verhouding tussen de belangenbehartiger enerzijds en de aansprakelijk gestelde partij en diens verzekeraar anderzijds

      De verzekeraar die gehouden is tot het vergoeden van personenschade is voor de beoordeling van de (omvang van) de gestelde schade en het causaal verband in grote mate afhankelijk van de informatie die wordt verstrekt door de benadeelde. Vrijwel alle informatie die nodig is om de schadevergoedingsplicht te kunnen vaststellen – zoals medische informatie, informatie over werkzaamheden voor en na ongeval, et cetera – bevindt zich immers in het domein van de benadeelde. De verzekeraar heeft zelf vrijwel geen mogelijkheden om zonder toestemming van de benadeelde informatie te verzamelen en te controleren. Privacyregelgeving staat daaraan in de weg. Tegen deze achtergrond is het van groot belang dat de verzekeraar kan vertrouwen op de juistheid van de informatie die door de benadeelde wordt aangeleverd.
      Welke rol speelt de belangenbehartiger hierbij? Voor de advocaat-belangenbehartiger geldt dat deze gebonden is aan de Gedragsregels advocatuur en onderworpen is aan tuchtrecht. Op grond van artikel 8 van de Gedragsregels advocatuur dient de advocaat zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van onjuiste feitelijke informatie. Op grond van vaste tuchtrechtspraak dient de advocaat de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. De advocaat mag in het algemeen afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal. Slechts in uitzonderingsgevallen hoeft hij de juistheid daarvan te verifiëren.6x Zie bijv. RvD Arnhem-Leeuwarden 19 juli 2021, ECLI:NL:TADRARL:2021:247. De advocaat bepaalt de wijze waarop de stellingen vervolgens worden gepresenteerd, zij het dat dit dient te gebeuren binnen de grenzen van de gedragsregels.7x RvD Den Haag 12 mei 2014, ECLI:NL:TADRSGR:2014:146.
      Deze ‘vrijheid’ van de advocaat is niet onbegrensd. Als de advocaat weet dat de gepresenteerde feiten niet kloppen of als zijn cliënt informatie aan de wederpartij verstrekt, waarvan de advocaat weet dat deze onjuist is, kan de advocaat niet opzij kijken. Te wijzen valt op een uitspraak van de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch van 6 december 2021.8x ECLI:NL:TADRSHE:2021:204. In de zaak waarover de Raad moest oordelen had de benadeelde in het bijzijn van zijn advocaat tijdens een huisbezoek onjuiste informatie aan de verzekeraar verstrekt. Noch tijdens, noch na dit huis­bezoek ondernam de advocaat actie. De Raad oordeelt dat de advocaat zijn cliënt er – na het huisbezoek – op had moeten wijzen dat hij zijn belangen niet langer kon blijven behartigen op basis van leugenachtige verklaringen. Als de cliënt niet bereid zou zijn gebleken om de verstrekte onjuiste informatie recht te zetten, had de advocaat zich moeten terugtrekken.
      In de genoemde tuchtuitspraak gaat de Raad ook in op artikel 21 Rv. Op grond van dit artikel moeten partijen in een procedure de voor de beslissing van de rechter van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Een advocaat kan, aldus de Raad, buiten rechte evenwel goede gronden hebben om niet, of niet direct, alle informatie waarover hij beschikt aan de wederpartij te verstrekken. Buiten rechte geldt artikel 21 niet, maar geldt (slechts) als maatstaf of de advocaat de belangen van de wederpartij nodeloos heeft geschaad door het poneren van stellingen waarvan hij weet, of moet weten, dat die onwaar zijn. Volgens de Raad staat het niet delen van informatie niet zonder meer gelijk aan het naar voren brengen van onwaarheden.
      Naar onze overtuiging valt er veel voor te zeggen om de in artikel 21 Rv – dat geschreven is voor de situatie in rechte – vastgelegde rechtsregel ook in de buiten­gerechtelijke fase te omarmen. Dit geldt eens te meer in personenschadezaken, waarin de verzekeraar immers voor de vaststelling van zijn schadevergoedingsplicht grotendeels afhankelijk is van de informatie die de benadeelde aandraagt. Er zijn meerdere redenen om de volledigheidsplicht ook buiten rechte toepasselijk te achten. Ten eerste gaat artikel 21 Rv uit van de overtuiging dat liegen niet mag en zien wij geen reden om deze overtuiging niet ook buiten rechte te laten gelden. Ten tweede is artikel 21 Rv ook in de deelgeschilprocedure van toepassing. Nu de deelgeschilprocedure in het leven is geroepen om het buitengerechtelijke schadetraject ‘een zetje te geven’, is het niet logisch om artikel 21 Rv wel in de deelgeschilprocedure, maar niet daarbuiten toe te passen. Ten derde wijzen wij op de morele waarden die ten grondslag liggen aan de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) – zoals openheid, vertrouwen en het in ogenschouw nemen van de relatie met andere partijen in het schaderegelingsproces. Hoewel advocaten niet aan de GBL zijn gebonden, menen wij dat de morele waarden waarvan de GBL uitgaat in iedere personenschadezaak relevant zijn. Wij wijzen ook op de Medische Paragraaf van de GBL, waarin objectiviteit en onafhankelijkheid bij het verzamelen van en de omgang met medische gegevens een belangrijke plaats innemen. De medisch adviseur mag geen relevante zaken weglaten en zijn conclusies niet baseren op onjuiste feiten en veronderstellingen of op kenbaar onvolledige gegevens.9x Zie p. 37 van de Medische Paragraaf bij de GBL.
      Een andere opvatting, dat liegen buiten rechte wel zou mogen maar in rechte niet, zou ook met zich mee kunnen brengen dat aansprakelijke partijen in een betere positie komen door het op een procedure te laten aankomen. Dat is toch geen wenselijk perspectief.
      Vaste tuchtrechtspraak bepaalt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt en kan beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.10x Zie bijv. Raad van Discipline Amsterdam 9 januari 2019, ECLI:NL:TADRAMS:2018:6. Hoewel een advocaat vanzelfsprekend vertrouwelijk met zijn cliënt mag overleggen, brengt het voorgaande naar onze mening mee dat de advocaat zeer terughoudend moet zijn bij het meewerken aan het ‘filteren’ van informatie en zal hij in beginsel niet moeten meewerken aan het achterhouden van informatie. Door informatie achter te houden kan de andere partij immers gemakkelijk op het verkeerde been worden gezet. En de advocaat moet rekening houden met de belangen van de wederpartij.

    • 3. Buitengerechtelijke kosten

      Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De (advocaat-)belangenbehartiger die een benadeelde bijstaat in een personenschadezaak dient met zijn cliënt afspraken te maken over de vergoeding van zijn kosten; afspraken over het uurtarief, het ingeschatte aantal uren, de vraag of kantoorkosten worden gerekend et cetera. Nu de redelijke buitengerechtelijke kosten als schade worden aangemerkt, kan de benadeelde de door de (advocaat-)belangenbehartiger gemaakte kosten verhalen op de aansprakelijke partij. Beantwoording van de vraag of deze kosten ook daadwerkelijk voor (volledige) vergoeding in aanmerking komen, geschiedt aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets: het moet redelijk zijn geweest om deskundige bijstand te betrekken en de gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Voor het kunnen maken van deze toets is het noodzakelijk dat helder is welke werkzaamheden zijn verricht. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat de werkzaamheden van de belangenbehartiger zichtbaar moeten bijdragen aan de schaderegeling. Het tijdens de belangenbehartiging geen belangrijke vooruitgang boeken, althans het niet blijken daarvan, is ook van belang bij de beoordeling van de redelijkheid van de buitengerechtelijke kosten.11x Hof ’s-Hertogenbosch 11 september 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8695. Het is gebruikelijk om de redelijkheid van de kosten te toetsen aan de hand van bestede tijd, verrichte werkzaamheden en gehanteerd (al dan niet specialistisch) uurtarief, met op de achtergrond het financieel belang van de zaak.
      De door mr. De Koning ervaren tendens dat verzekeraars steeds meer specificatie van de werkzaamheden van de advocaat zouden verlangen hangt samen met de wens vanuit de rechtspraak om zoveel mogelijk concreet verweer te voeren indien de kosten rechtsbijstand door de aangesproken partij als bovenmatig worden ingeschat. Met een poging tot het aantasten van het beroeps­geheim heeft dat niets te maken. Wel is het bijvoorbeeld zo dat het relevant kan zijn als een advocaat een aantal uren ‘studie jurisprudentie’ opvoert, terwijl hij ook een hoog (specialisten)uurtarief hanteert.12x Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 26 juli 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4272. Alleen een behoorlijk gespecificeerde declaratie biedt de mogelijkheid om daarop een (marginale) toetsing te laten plaatsvinden.
      Dat het toepassen van de dubbele redelijkheidstoets niet te maken heeft met integriteit volgt ook uit de rechtspraak. R.o. 2.9 van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 november 201913x C/16/482182 / HA RK 19-164, zie LSA Letselschademagazine, zie ook Rb. Den Haag 18 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6487. is in dat verband illustratief:

      ‘Bij de vraag of de gedeclareerde kosten redelijk zijn speelt het volgende. In het algemeen wordt in letsel­schadezaken op basis van het aantal gewerkte uren bij de verzekeraar gedeclareerd. Zo is het hier ook gegaan. Een advocaat heeft een grote mate van vrijheid bij de inrichting en de omvang van de werkzaamheden ten behoeve van zijn of haar cliënt. De cliënt en advocaat zijn ook vrij om een bepaald tarief overeen te komen. Maar als de benadeelde verlangt dat de aansprakelijke partij deze kosten van de rechtsbijstand betaalt mag verwacht worden dat de benadeelde en diens professionele belangenbehartiger ook rekening houden met het belang van de aansprakelijke partij door er voor te zorgen dat de kosten binnen de grenzen van de redelijkheid blijven. Het gaat er niet om of de belangbehartiger alle gedeclareerde werkzaamheden werkelijk heeft verricht, maar om de vraag of het redelijk is dat de kosten daarvan in volle omvang voor rekening van de aansprakelijke partij komen. Eén van de aspecten die daarbij een rol kan spelen is de vraag of de kosten van rechtsbijstand in een aanvaardbare verhouding staan tot de hoogte van de schade.’

      Indien de door de (advocaat-)belangenbehartiger gemaakte kosten niet aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen, kwalificeren deze kosten niet als voor vergoeding in aanmerking komende schade. Mr. De Koning stelt dat deze kosten dan in beginsel door de cliënt – de benadeelde – zelf moeten worden gedragen. Ervan uitgaande dat de in rekening gebrachte kosten wel voldoen aan de tussen de (advocaat-)belangenbehartiger en cliënt gemaakte afspraken is dat uitgangspunt juist – al krijgen wij in de praktijk regelmatig van (advocaat-)belan­genbehartigers te horen dat zij de door de aansprakelijke partij onbetaald gebleven kosten niet verhalen op de cliënt. Niet juist is echter de stelling van mr. De Koning dat onvolledige vergoeding van de kosten gelijkstaat aan onvolledige vergoeding van de vermogensschade van de cliënt. De buitengerechtelijke kosten komen immers enkel voor schadevergoeding in aanmerking als aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Voldoen zij daaraan niet, dan is van vermogensschade geen sprake.
      In de rechtspraak over buitengerechtelijke kosten komt regelmatig aan de orde dat van de (advocaat-)belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij efficiënt te werk gaat en de kosten beteugelt. Zo oordeelt de rechtbank Limburg14x Rb. Limburg 5 juli 2023 ECLI:NL:RBLIM:2023:3948. dat van een advocaat die een uurtarief van € 250 rekent – een uurtarief dat voor een advocaat met specialistische kennis redelijk wordt bevonden – mag worden verwacht dat hij efficiënt en doelmatig met zijn tijd kan omgaan. Zie ook een uitspraak van de rechtbank Den Haag:15x Rb. Den Haag 22 januari 2019 ECLI:NL:RBDHA:2019:871, zie ook Rb. Den Haag 12 november 2019 ECLI:NL:RBDHA:2019:14454. ‘Inefficiënt handelen kan niet voor vergoeding in aanmerking komen en doorstaat de dubbele redelijkheidstoets dan ook niet omdat deze niet als redelijkerwijs noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.’ De (advocaat-)belangenbehartiger dient er volgens de rechtbank Rotterdam voor te waken dat de aansprakelijke partij ‘opdraait voor onnodige buitengerechtelijke werkzaamheden dan wel het niet efficiënt inrichten van die werkzaamheden en de daaraan verbonden declaraties’.16x Rb. Rotterdam 22 maart 2019 ECLI:NL:RBROT:2019:2274. Ervan uitgaande dat de benadeelde ‘opdraait’ voor de gemaakte kosten die niet aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen, geldt deze waakplicht in onze optiek niet alleen jegens de aansprakelijke partij, maar (juist) ook jegens de benadeelde zelf.
      Wij begrijpen uiteraard dat de (advocaat-)belangenbehartiger, die een benadeelde bijstaat, te maken heeft met een cliënt die niet deskundig is op het gebied van personenschade en soms om veel en herhaalde uitleg zal vragen. Dat laat evenwel onverlet dat van de (advocaat-)belangenbehartiger beteugeling en efficiency mag worden verwacht. In onze optiek dient de (advocaat-)belangenbehartiger bij het verrichten van werkzaamheden te werk te gaan alsof de benadeelde de gemaakte kosten zelf zou moeten vergoeden. Vergelijk de werkzaamheden van advocaten die particulieren bijstaan op andere vakgebieden, zoals familierecht, arbeidsrecht en huurrecht. De (wellicht retorische) vraag is of de benadeelde bereid zou zijn om 25 uur per jaar tegen het door mr. De Koning genoemde gemiddelde uurtarief van € 300 per uur te betalen voor een ‘doorsnee’ personenschadezaak.
      Ten aanzien van de in de personenschadepraktijk gehanteerde uurtarieven stelt mr. De Koning – zonder onderbouwing – dat de gemiddelde uurtarieven tussen de € 275 en € 325 exclusief btw zouden liggen. Wij kunnen dit niet zonder meer onderschrijven.17x Zie bijv.een recente uitspraak van de Rb. Rotterdam van 31 januari 2024, waarin het uurtarief van een gespecialiseerde LSA-advocaat wordt gematigd van € 295 naar € 280 excl. btw per uur: ECLI:NL:RBROT:2024:531. De vergelijking met uurtarieven van M&A- en IE-advocaten, die volgens mr. De Koning ‘het dubbele of meer’ zouden rekenen, gaat naar onze overtuiging niet zonder meer op. Bijvoorbeeld de transactiepraktijk gaat gemoeid met veel grotere financiële belangen dan de ‘doorsnee’ personenschadezaak. Bovendien gaat het daarbij doorgaans om zaken met aan beide kanten (grote) ondernemingen. Veel (advocaat-)belangenbehartigers werken in eenmans- dan wel kleine kantoren en voor particulieren. Uit de Kleos Benchmark Advocatuur 2021 volgt dat advocaten werkzaam op het rechtsgebied letselschade op kleine en middelgrote kantoren een gemiddeld uurtarief van € 235 rekenen. Daarbij moet bedacht worden dat in onze ervaring slechts een (zeer) klein gedeelte van de advocaten die personenschadezaken behandelen ook regelmatig procederen; in veruit de meeste zaken gaat het om schadebehandeling.
      Het lijkt buiten twijfel dat forfaitaire regelingen discussies kunnen verminderen en daardoor niet alleen het traject kunnen versnellen, maar ook de daarmee samenhangende kosten (zonder nadeel voor het betrokken slachtoffer) kunnen verminderen. Dergelijke forfaitaire regelingen zouden ook betrekking kunnen hebben op de buitengerechtelijke kosten, zoals de kosten voor een deelgeschil, maar ook de kosten van de overige behandeling buiten rechte, zoals de BKB- (voorheen PIV-)regeling. Mr. De Koning schrijft terecht dat bij een niet-integere belangenbehartiger deze regeling slecht kan uitpakken voor een slachtoffer. Dat geldt echter ook voor de niet-integere belangenbehartiger die op uurbasis factureert. Als die uitsluitend zijn eigen financieel belang voorop laat staan, kan hij een zaak onnodig en ten nadele van zijn cliënt rekken. In onze praktijk komen we bijvoorbeeld wel eens procedures tegen waarvan wij de indruk hebben dat deze alleen worden gevoerd omdat er een rechtsbijstandverzekering is die de kosten van de belangenbehartiger financiert. Kortom, integriteit is een belangrijke kernwaarde voor een belangenbehartiger, of deze nu een advocaat is of niet.

    • 4. Afsluiting

      Het schaderegelingsproces wordt door benadeelden als belastend ervaren. Uit het onderzoek langlopende letsel­schadezaken18x https://deletselschaderaad.nl/wp-content/uploads/Langlopende-letselschadezaken-rapport.pdf. volgt dat het lang ‘openstaan’ van complexe letselschadezaken veelal zijn oorzaak vindt in onvermijdelijke en niemand na te dragen redenen. Het over en weer de ander verantwoordelijk houden voor de complexiteit en lange duur van het schaderegelings­traject helpt niet. Professionals in de letselschadebranche hebben collectief de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een zo vlot mogelijk procesverloop. Het over en weer betrachten van transparantie en het zoeken naar manieren om – bijvoorbeeld – de vergaring van feiten en medische informatie te vergemakkelijken kan daarbij helpen. Te wijzen valt op de in deze bijdrage genoemde mogelijkheid van gebruikmaking van DigiD.
      Uit het onderzoek langlopende letselschadezaken volgt eveneens dat ook de persoonlijkheid van de individuele dossierbehandelaar, de individuele (advocaat-)belangenbehartiger en alle andere individuen die betrokken zijn bij een letselschadezaak een negatieve rol daarin kan spelen. Echt grote versnellingen in het schaderegelingsproces zullen in onze visie pas bereikt kunnen worden als we het toernooimodel gaan verlaten. Dat de persoonlijke schade zich binnen het toernooimodel bevindt, is niet aan de ene of andere partij te wijten. Het is inherent aan ons huidige rechtssysteem. De professionals die bij een personenschadezaak betrokken zijn kunnen daaraan een positieve bijdrage leveren door samen te werken op basis van vertrouwen en empathie.

    Noten