DOI: 10.5553/VSZ/2772673820210010010073

Voetbal- & Sportjuridische ZakenAccess_open

Nationaal

VSZ 2021/3

College van Arbiters KNVB 21 augustus 2020, nr. 1531 (Sow/RKC)

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Tim Wilms en Niels Jansen, 'VSZ 2021/3', Voetbal- & Sportjuridische Zaken 2021-1, p. 35-36

Dit artikel wordt geciteerd in

      Het vroegtijdig inroepen van een in de arbeidsovereenkomst opgenomen optiebeding maakt het beding niet ongeldig, ook niet bij interesse in de speler van een andere club.

      Per 1 januari 2019 is Sylla Sow (Sow) voor bepaalde duur tot en met 30 juni 2020 als speler in dienst getreden van RKC Waalwijk B.V. (RKC). In de arbeidsovereenkomst is een optiebeding opgenomen, inhoudende dat Sow RKC het onherroepelijke aanbod heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst met een jaar te verlengen. Het aanbod kon tot 31 maart 2020 worden aanvaard en na aanvaarding gold voor Sow een nader in de arbeidsovereenkomst genoemde beloning met als basis een bruto maandsalaris van EUR 4.000. Bij brief van 26 april 2019 heeft RKC wegens goede prestaties van Sow vroegtijdig gebruikgemaakt van het overeengekomen optiebeding en Sow meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst was verlengd tot en met 30 juni 2021. Begin juli 2020 heeft de zaakwaarnemer van Sow RKC op de hoogte gebracht van interesse in Sow, zich namens Sow op het standpunt gesteld dat het optiebeding niet rechtsgeldig was overeengekomen en RKC verzocht mee te werken aan een transfer. RKC heeft niet gereageerd op het verzoek van Sow.
      Partijen hebben de arbitragecommissie gevraagd om een oordeel over de rechtsgeldigheid van het optiebeding. Onder verwijzing naar haar eigen uitspraken, de uitspraken van de FIFA Dispute Resolution Chamber en het Court of Arbitration for Sport, heeft de arbitragecommissie vooropgesteld dat uit voornoemde uitspraken niet volgt dat optiebedingen naar hun aard niet steeds geldig worden geacht. De arbitragecommissie heeft overwogen dat uit de uitspraken ook niet volgt dat ieder optiebeding steeds geldig kan worden geacht en dat het aan de commissie is om op grond van alle omstandigheden van het geval de rechtsgeldigheid van een optiebeding te beoordelen. Bij die beoordeling spelen de volgende vijf criteria een belangrijke rol: i) de potentiële maximumduur van het dienstverband mag niet excessief lang zijn; ii) de optielichting dient geruime tijd voor de expiratiedatum van de initiële arbeidsovereenkomst aan de speler te zijn meegedeeld; iii) het salaris dat de speler zou gaan verdienen in de optieperiode dient reeds in het eerste contract te zijn benoemd; iv) de speler moet voldoende voordeel hebben van het lichten van de optie; v) de optie dient duidelijk aangegeven en benadrukt te zijn in de arbeidsovereenkomst en de speler dient daarvan volledig op de hoogte te zijn op het moment dat hij de arbeidsovereenkomst ondertekent. Daarnaast acht de commissie het van belang of de speler tijdens de contractonderhandelingen al dan niet voldoende is vertegenwoordigd.
      De door Sow tegen het optiebeding aangevoerde bezwaren zijn verworpen door de commissie. De commissie heeft daarbij onder meer overwogen dat het in de voetballerij niet ongebruikelijk is dat spelers, indien zij presteren, in de belangstelling komen te staan van andere clubs. Dergelijke belangstelling maakt het (al dan niet) gelichte optiebeding volgens de commissie op zichzelf niet meer of minder rechtsgeldig. Met betrekking tot het vroegtijdig inroepen van het beding heeft de commissie overwogen dat dit juist in het voordeel van Sow te achten is vanwege het verlengde perspectief dat hem daarmee werd geboden.
      Een door Sow gevorderde ontbinding van de arbeidsovereenkomst is door de commissie afgewezen. De arbeidsovereenkomst kan op verzoek van een werknemer worden ontbonden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (art. 7:671c BW). Volgens de commissie bestaat daarvoor in professionele verhoudingen alleen in bijzondere omstandigheden voldoende rechtvaardiging en van die bijzondere omstandigheden, waaronder bijvoorbeeld een voldoende financiële verbetering, is in deze casus niet gebleken. Hoewel Sow wel heeft gesteld dat hij zich financieel extreem kon verbeteren, is Sow – wegens een betwisting daarvan door RKC – er niet in geslaagd voldoende bewijs te leveren, zodat de commissie niet heeft kunnen beoordelen of Sow zich daadwerkelijk financieel voldoende heeft kunnen verbeteren.

      NB. De arbitragecommissie heeft de afgelopen jaren in meerdere zaken het eenzijdige optiebeding toelaatbaar geacht,1x College van Arbiters KNVB 4 juni 2004, JAR 2004/239 (Ajax/Hatem Trabelsi); College van Arbiters KNVB 29 augustus 2014, nr. 1408 (Letschert/Roda JC). zo ook in deze procedure.

    Noten

    • * Jurisprudentie Nationaal wordt verzorgd door Tim Wilms en Niels Jansen. De auteurs zijn tevens redactielid van het tijdschrift Voetbal- & Sportjuridische Zaken.
    • 1 College van Arbiters KNVB 4 juni 2004, JAR 2004/239 (Ajax/Hatem Trabelsi); College van Arbiters KNVB 29 augustus 2014, nr. 1408 (Letschert/Roda JC).

Jurisprudentie Nationaal wordt verzorgd door Tim Wilms en Niels Jansen. De auteurs zijn tevens redactielid van het tijdschrift Voetbal- & Sportjuridische Zaken.

Print dit artikel