Om_henr_2023_07_1_voorkant_pagina_1_large
Rss

Handicap & Recht

Over dit tijdschrift  

Meld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.

Aflevering 1-2, 2022 Alle samenvattingen uitklappen
Redactioneel

Pleidooien voor menselijkheid

Auteurs Mr. D.C. Houtzager
Auteursinformatie

Mr. D.C. Houtzager
Mr. D.C. (Dick) Houtzager is wetenschappelijk medewerker bij de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en hoofdredacteur van Handicap & Recht.
Artikel

Access_open Mantelzorg: vrijwillig maar niet vrijblijvend

Waar staat de mantelzorger in het doolhof van de langdurige zorg?

Trefwoorden Mantelzorgovereenkomst, Vaststellingsovereenkomst artikel 7:900 BW, Natuurlijke verbintenis artikel 6:3 BW, Zorgaanbieder hulppersoon artikel 6:76 BW, Keukentafelgesprek
Auteurs Mr. S.E. Fortuin
SamenvattingAuteursinformatie

    Nederland heeft ca. 4 miljoen mantelzorgers, die ca. 75% van de zorg aan huis verlenen. De mantelzorger wordt wel gedefinieerd in zorgwetten, waardoor het begrip en hun inzet is ingebed in het bestuursrecht, maar zij kunnen daar geen enkel recht aan ontlenen. In het geval van falende zorg of bezuinigingen hebben mantelzorgers geen enkele rechtspositie, terwijl overbelasting een risico is.
    In het artikel wordt getracht de onderlinge relaties in kaart te brengen om de mantelzorger zelf een plaats in de tripartite rechtsverhouding, met zorgvrager en zorguitvoerder c.s., te bieden en daarmee een vorm van bescherming. De relatie tussen de zorgvrager en de mantelzorger wordt aangemerkt als een natuurlijke verbintenis ex artikel 6:3 BW. De wettelijke zorguitvoerders, d.w.z. zorgverzekeraar, zorgkantoor en gemeente, hebben de plicht de wet (Zvw, Wlz, Wmo en Jw) uit te voeren. Via de machtiging of beschikking materialiseert voor de zorgvrager het recht op zorg. Deze contracteert op zijn beurt een zorgleverancier, de zorgaanbieder of de mantelzorger, die de feitelijke zorg verlenen. Dit contracteren gebeurt op privaatrechtelijke basis, hetgeen tot gevolg heeft dat de zorgaanbieder een hulppersoon is in de zin van artikel 6:76 BW, waardoor de wettelijke zorguitvoerder altijd aansprakelijk blijft voor falende zorg. De zorguitvoerder maakt namelijk – al dan niet via de hiervoor ingehuurde zorgaanbieder – niet alleen duidelijke afspraken met de professionele zorgaanbieder, maar ook met de mantelzorger. Er worden afspraken gemaakt over welke werkzaamheden de mantelzorger nog verricht, en de overige werkzaamheden komen voor rekening van de zorguitvoerder. De afspraken met de mantelzorger worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 e.v. BW. Een mantelzorgovereenkomst, waaruit ook verplichtingen voortvloeien van de wettelijke zorguitvoerder jegens de mantelzorger.


Mr. S.E. Fortuin
Mr. S.E. (Sanny) Fortuin is promovenda bij de Open Universiteit, coauteur van het boek K.P. Companje, Vijftig jaar kostenbeheersing in de zorg, Deel II: 1995-2020.
Artikel

De rechtspositie van mensen met een verstandelijke beperking binnen de Wet zorg en dwang bezien vanuit artikel 12 van het VN-verdrag Handicap

Trefwoorden VN-verdrag Handicap, Wet zorg en dwang, Verstandelijke beperking, Zelfbeschikking, Beschermingsmaatregelen
Auteurs Mr. F. Schuthof
SamenvattingAuteursinformatie

    In 2016 ratificeerde de Nederlandse overheid het VN-verdrag Handicap. Daarmee is het verplicht om bestaande nationale wetten te evalueren in het licht van dit verdrag. Tot op heden is weinig onderzoek gedaan naar de conformiteit van de Wet zorg en dwang (Wzd) met het VN-verdrag Handicap. Deze wet ziet toe op de rechten van mensen met een verstandelijke beperking in het geval van onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname. Het doel van dit artikel is om de rechtspositie van deze groep krachtens de Wzd te bestuderen ten aanzien van artikel 12 van het VN-verdrag Handicap. De uitkomst van dit onderzoek laat zien dat de Wzd op verschillende manieren niet voldoet aan de normen van artikel 12. Zo wordt onder andere de handelingsbekwaamheid van mensen met een verstandelijke beperking niet altijd erkend en blijft ‘plaatsvervangende besluitvorming’ mogelijk.
    De Nederlandse Wet zorg en dwang (Wzd) ziet toe op de rechten van mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening in het geval van onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname. Dit artikel richt zich op de rechtspositie van mensen met een verstandelijke beperking binnen deze wet. De Wzd wordt geanalyseerd in het licht van artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH). De uitkomst van dit onderzoek laat zien dat de Wzd in verschillende gevallen niet voldoet aan de normen van artikel 12 IVRPH. Zo wordt onder andere de handelingsbekwaamheid van mensen met een verstandelijke beperking niet altijd erkend en blijft ‘plaatsvervangende besluitvorming’ mogelijk.


Mr. F. Schuthof
Mr. F. (Fiore) Schuthof is als promovenda verbonden aan het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) aan de Universiteit Utrecht.
Artikel

Access_open Eenzijdig overheidshandelen

Het wordt tijd om overheidshandelen onder het bereik van de gelijkebehandelingswetten te brengen

Trefwoorden Eenzijdig overheidshandelen, Discriminatie en gelijke behandeling h/cz, College-oordelen, ‘EOH-doctrine’, WGBH/CZ (art. 2a en 5b lid 1), AWGB (art. 7)
Auteurs Mr. P.C. Vas Nunes
SamenvattingAuteursinformatie

    Het College voor de Rechten van de Mens (CRM) acht zich, op een enkele uitzondering na, niet bevoegd ‘eenzijdig overheidshandelen’ (EOH) te toetsen aan de gelijkebehandelingswetgeving (AWGB en WGBH/CZ). Dit terwijl deze ‘EOH-doctrine’ nergens met zoveel woorden in de wetgeving wordt omschreven en onderbouwd.
    Gelet op de actualiteit (‘Toeslagenaffaire’) en – globaal – de aantallen oordeelverzoeken die op de EOH-grond bij het CRM strandden, lijkt hier sprake te zijn van een serieuze lacune in de discriminatiewetgeving.
    In het artikel staan de non-discriminatiegrond handicap en chronische ziekte (‘h/cz’), het terrein ‘goederen en diensten’ en relevante oordelen hierbij centraal.
    De auteur bespreekt het gegeven dat EOH niet is genoemd in de lijsten van terreinen waarop de gelijkebehandelingswetten van toepassing zijn; dat die wetten wel de toegang tot ‘goederen en diensten’ dekken, maar dat o.a. de reikwijdte van die begrippen niet precies vaststaat. De drie elementen van het begrip ‘eenzijdig overheidshandelen’ (EOH) worden ontleed, terwijl apart aandacht besteed wordt aan de categorie nalaten van een doeltreffende aanpassing door de overheid. Ook wordt ingegaan op wat onder ‘EOH-doctrine’ wordt verstaan en welke vier argumenten de wetgever daarbij – wisselend – hanteert (non-discriminatie art. 1 GW, rechtsbescherming Awb, ‘democratische legitimatie’ en ‘algemeen belang’). Geen van deze argumenten overtuigt de auteur echt, terwijl de ‘doctrine’ mogelijk ook op gespannen voet staat met het VN-verdrag Handicap. De soms onduidelijke of te ruime toepassing door het CRM kan wellicht ondervangen worden door de gelijkebehandelingswetten alsnog uit te breiden met een beperkt en/of geclausuleerd verbod op EOH.


Mr. P.C. Vas Nunes
Mr. P.C. (Peter) Vas Nunes is gepensioneerd advocaat en auteur op het terrein van gelijke behandeling en discriminatie in het arbeidsrecht.
Artikel

VN-verdrag Handicap en Nederlandse rechtspraak: een nog wat ‘onbeholpen’ relatie

Trefwoorden VN-verdrag Handicap, rechtspraak, belangenafweging, implementatie, rechtstreekse werking
Auteurs J.S. Ogier LL.B.
SamenvattingAuteursinformatie

    Na de ratificatie van het VN-verdrag Handicap is het nu tijd voor implementatie en interpretatie; ook rechters kunnen nu toetsen aan het verdrag. De afgelopen jaren is het verdrag echter maar een handjevol keren aangevoerd in een rechtszaak. In dit overzicht van rechtspraak tussen 2020 en september 2022 een korte samenvatting en analyse van de verschillende zaken.


J.S. Ogier LL.B.
J.S. (Jiska) Ogier LL.B. is ervaringsprofessional en redactielid van Handicap & Recht.
Jurisprudentie

Verhuizing en Wmo-voorzieningen: pas de wet soepeler toe

Rechtbank Gelderland 22 juli 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:3840)

Trefwoorden Woonplaatsbeginsel, Wmo 2015, VN-verdrag Handicap, ingezetenschap
Auteurs Mr. L. Veenman
SamenvattingAuteursinformatie

    Verzoekster is voornemens te verhuizen van gemeente A naar gemeente B, maar dreigt daarbij tussen wal en schip te vallen. Zo ontvangt verzoekster maatschappelijke ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en kan zij pas verhuizen als de nieuwe woonruimte is aangepast aan haar medische situatie. De toekomstige gemeente is niet welwillend om met verzoekster mee te denken en stelt dat zij pas een Wmo-melding kan doen nadat zij is verhuisd en zich heeft ingeschreven in de gemeente. Hiermee riskeert verzoekster echter haar huidige Wmo-voorzieningen kwijt te raken en bovendien kan zij pas verhuizen als de noodzakelijke woningaanpassingen zijn doorgevoerd. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van verzoekster en oordeelt dat verzoekster een Wmo-melding heeft kunnen doen bij de toekomstige gemeente ondanks dat zij nog geen ingezetene is van deze gemeente. De gemeente dient de Wmo-melding in behandeling te nemen en het onderzoek voort te zetten.


Mr. L. Veenman
Mr. L. (Lina) Veenman is advocaat bij Van der Woude De Graaf Advocaten te Amsterdam en redactielid van Handicap & Recht.