DOI: 10.5553/TvRRB/187977842014005001005

Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Artikel

Sociale gerechtigheid kan niet zonder barmhartigheid

Trefwoorden armoede, barmhartigheid, diaconaat, sociale bijstand
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Jurn P. de Vries, 'Sociale gerechtigheid kan niet zonder barmhartigheid', TvRRB 2014-1, p. 46-62

    Government and church both have to practice mercy, but there is a difference in the way they can do this. That is explained proceeding from theological ethics. The social care of the government cannot relieve every need, because it has to act conform the principles of good governance. Therefore particular charity and social assistance of the church stay necessary.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Overheid en kerk moeten beide barmhartigheid betonen, maar er is onderscheid in de wijze waarop zij dat kunnen doen. Dit wordt belicht vanuit de theologische ethiek. De sociale zorg van de overheid kan niet alle nood opheffen, omdat zij dient te handelen volgens beginselen van behoorlijk bestuur. Daarom blijven particuliere weldadigheid en de diaconale hulp van de kerk nodig.

    • Barmhartigheid in staat en kerk

      Op 26 mei 2011 gaf mr. J.P.H. Donner, toentertijd minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en daarvoor minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan de Theologische Universiteit in Kampen een gastcollege over ‘De publieke rol van de kerk’.1xDe tekst van deze lezing is niet gepubliceerd, maar wel digitaal aan de aanwezigen verstrekt. Daarin betoogde hij dat het handelen van overheden naar andere beginselen en kwaliteiten luistert dan die van deugdzaamheid en persoonlijke ethiek. Deugdzaamheid en naastenliefde zijn volgens hem doorgaans de slechtst denkbare motieven voor wetgeving: ‘Men regeert over andermans handelen, maar niet over zijn bedoelingen, gevoelens en moreel besef. Naastenliefde vormt geen goed motief voor overheidsbeleid. De naaste dienen uit geloof is wat anders dan de naaste helpen op kosten van een ander, ook al is de uitkomst hetzelfde.’
      In dit artikel wil ik deze stellingname en de daarvoor gegeven argumenten nader onderzoeken. Ik neem daarbij als uitgangspunt de vraag hoe het beoefenen van naastenliefde ofwel barmhartigheid zich verhoudt tot het doen van gerechtigheid, en ga in het bijzonder na waar op dit punt het verschil ligt tussen de staat en de kerk. Ik beperk het begrip gerechtigheid tot het sociale aspect, de iustitia distributiva. De verhouding tussen beide begrippen als het gaat om vergelding, iustitia vindicativa, met name in het strafrecht – hoe belangwekkend ook –, laat ik buiten beschouwing. De stelling die ik wil verdedigen, is dat het onjuist is gerechtigheid toe te delen aan de staat en barmhartigheid aan de kerk. Beide instanties hebben een roeping tot barmhartigheidsbetoon, al is er onderscheid in de wijze waarop zij dat doen.
      De geschiedenis heeft geleerd dat in een plurale samenleving de barmhartigheid van de kerk niet alle noden kan lenigen. Maar evenmin kan de barmhartigheid van de staat die van de kerk overbodig maken. Hoe onderscheiden zij zich dan van elkaar?
      Dit artikel is geschreven volgens de methode van de theologische ethiek. Dat wil zeggen dat gewicht wordt gehecht aan uitspraken in de Bijbel met betrekking tot dit thema, al blijven de uitwerking en de toepassing daarvan voor mijn rekening. Het betekent ook dat in dit artikel veel theologen aan het woord zullen komen. Ik vertrouw niettemin dat ook niet-theologisch geschoolde lezers van dit tijdschrift, zo niet op grond van de autoriteit achter de argumenten, dan toch vanwege hun innerlijke kracht, mijn betoog in welwillende overweging willen nemen.
      Mijn betoog is zo opgebouwd dat ik eerst de betekenis en de onderlinge verhouding naga van de woorden in het Oude en het Nieuwe Testament die met barmhartigheid en gerechtigheid worden vertaald. Daarbij zal blijken dat deze begrippen in het Bijbelse spraakgebruik geen tegenstelling vormen. Ze sluiten elkaar niet uit, maar leggen wel een verschillend accent. Dat zal daarna worden uitgewerkt voor de sociale ethiek. Vervolgens zal ik de verhouding van gerechtigheid en barmhartigheid in de sociale verantwoordelijkheid van de overheid bespreken, en tot slot de verhouding van barmhartigheid en gerechtigheid in de sociale (diaconale) taak van de kerk.

    • Barmhartigheid en gerechtigheid volgens de Bijbel

      In deze paragraaf zullen het Oude en het Nieuwe Testament afzonderlijk worden besproken wat betreft de daar gebruikte begrippen die onze noties van barmhartigheid en gerechtigheid benaderen.

      In het Oude Testament

      ‘Spreek eerlijk recht en bewijst elkander liefde en barmhartigheid, verdrukt weduwe noch wees, bijwoner noch arme’, zegt de profeet Zacharia (7:9).2xDe aanhalingen uit de Bijbel zijn uit de NGB-vertaling-1951. Een psalm zegt: ‘De rechtvaardige ontfermt zich en schenkt’ (Psalm 37:21 en 26). Bij het woord zich ontfermen gaat het in het Oude Testament meestal om redding van de dood, lichamelijk of geestelijk, maar deze term wordt ook in een sociale context gebruikt, met als object bijvoorbeeld de armen: ‘Welzalig hij die zich ontfermt over ellendigen’ (Spreuken 14:21).3xZo ook in Spreuken 14:31, 19:17, 28:8.
      Zacharia 7:9, hiervoor geciteerd, noemt in één adem met barmhartigheid ook liefde. Het hier gebruikte Hebreeuwse woord (chèsèd) duidt op liefde gebaseerd op een verbond; het impliceert dus trouw. Het tegendeel van liefde en barmhartigheid is zwakkeren onderdrukken en medemensen kwaad doen. Vanwege het verbondselement dat in chèsèd opgesloten ligt, is hierbij ook te spreken van een aanspraak op dit liefdebetoon en daarmee komen we in de sfeer van het recht.4xR.A. Jongeneel, Economie van de barmhartigheid, Kampen 1996, p. 259. Zo wordt in Micha 6:8 het betrachten van trouw (chèsèd) in één adem genoemd met gerechtigheid doen. Zowel liefde en trouw als recht en gerechtigheid zijn volgens de Bijbel kenmerken van een koningschap zoals God het wil.5xSpreuken 20:28, Jesaja 9:6, 16:5.
      Rechtvaardigheid, of ook wel gerechtigheid (tsedaqa), heeft in het Oude Testament vooral betrekking op de sociaal zwakken. God doet recht aan de verdrukten (Psalm 146:7), want voor iedereen is een plaats in het land van God. Gerechtigheid en recht doen betekent niet alleen dat een schuldige wordt aangewezen en gestraft, maar ook vaak dat een onschuldige wordt vrijgesproken. Een rechter behoort in de toepassing van wetten en regels billijkheid en eerlijkheid te laten meewegen; dan pas is er sprake van echte rechtsbetrachting. Timothy Jackson waarschuwt dat we de Bijbelse woorden gerechtigheid of rechtvaardig oordeel niet in westers-liberale zin moeten opvatten: ‘Are the prophets and the liberals even talking about the same thing?’6xT.P. Jackson, The Priority of Love – christian charity and social justice, Princeton/Oxford 2003, p. 30.
      De woorden recht en gerechtigheid zijn in de Bijbel vaak aan elkaar verbonden en moeten dan worden beschouwd als een hendyadis7xHendyadis: stijlfiguur waarbij een samengesteld begrip door twee substantieven wordt aangeduid (Van Dale). met de betekenis sociale gerechtigheid.8xM. Weinfeld, ‘Justice and Righteousness’ – misjpat wetsedaqa – The Expression and its Meaning’, in: H. Graf Reventlow & Y. Hoffman (red.), Justice and Righteousness – Biblical Themes and their Influence, Sheffield 1992, p. 228. Chr.J.H. Wright, Old Testament Ethics for the People of God, Nottingham 2004, p. 255. Volgens de Bijbel heeft God gerechtigheid en recht lief (Psalm 33:5) en schenkt die aan de koning (Psalm 72:1). Recht en gerechtigheid doen is de weg volgen die de Heer wijst, zegt God tegen Abraham in verband met de verwoesting van Sodom, waar men niets deed voor de armen en de machtelozen (Genesis 18:19, Ezechiël 16:49).
      Het Bijbelse combi-begrip recht en gerechtigheid is dus niet beperkt tot de wereld van de rechtspraak, ‘but is much more relevant for the social-political leaders who create the laws and care for their execution’.9xWeinfeld 1992, p. 245. Zie ook: Wetenschappelijk Instituut van het CDA, Publieke gerechtigheid, Houten 1990, p. 36: ‘In die zin is het Oude Testament zwanger van politiek-sociale beginselen.’ En al is dit in de eerste plaats gericht tot politieke leiders, deze opdracht geldt volgens de Bijbel ook ieder mens persoonlijk (Micha 6:8). In de wet van Mozes wordt verboden om van de arme die een schuld heeft, een eerste levensbehoefte als pand te nemen, en wie een deken als pand aangenomen heeft, moet die vóór de nacht terugbrengen (Deuteronomium 24:13).
      De Bijbel kent geen tegenstelling tussen gerechtigheid en barmhartigheid. Het verbindende element is het herstellen van wat geschonden is. De oudtestamentische profeten, zoals Amos, keren zich niet zozeer tegen rechtsverkrachting in juridische processen, maar tegen onderdrukking door rijke landeigenaren en de economisch sterken (Amos 5:11, Jesaja 1:17, 5:7-8). De beloofde Messias brengt volgens de Bijbel recht voor de geringen en de ootmoedigen (Jesaja 11:4).10xZo ook Psalm 31:2, 43:1, 72:4. Sociale gerechtigheid is ‘improving the status of the poor and the weak in society through a series of regulations which prevent oppression’.11xWeinfeld 1992, p. 235.
      In sommige Bijbelse teksten lijkt het woord gerechtigheid (tsedaqa) haast samen te vallen met barmhartigheid en weldadigheid. Job zegt midden in een passage over zijn zorg voor de armen: ‘Met gerechtigheid bekleedde ik mij, en mijn recht bekleedde mij als mantel en hoofddoek’ (29:14). Psalm 112:9 prijst de man die gul uitdeelt aan de armen: ‘Zijn gerechtigheid houdt voor immer stand.’ In Spreuken 21:26 wordt rechtvaardig genoemd wie geeft en niets voor zichzelf houdt, en in Spreuken 29:7 wie de rechten van de armen erkent. In de periode na de Babylonische ballingschap verschuift de betekenis nog sterker naar het oefenen van barmhartigheid en krijgt het woord zelfs de betekenis aalmoes, wel met de bijgedachte dat je daardoor gerechtigheid bij God verwerft.

      In het Nieuwe Testament

      Sterker nog dan in het Oude Testament komt in het Nieuwe Testament de notie van barmhartigheid naar voren. In het Nieuwe Testament wordt het woord barmhartigheid meestal op God of op Christus toegepast, soms als het voorbeeld dat door mensen moet worden nagevolgd: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is’ (Lucas 6:36), maar het kan ook gelden in de relatie van mens tot mens. Zo wordt bijvoorbeeld in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan geconcludeerd: Degene ‘die hem barmhartigheid bewezen heeft’ betoonde zich de naaste (Lucas 10:37). Het begrip kan worden omschreven als genade zonder grond.
      Maar gerechtigheid staat minder ver van deze barmhartigheid af dan het lijkt. In Matteüs 6:1 is gerechtigheid doen een overkoepelend begrip voor aalmoezen geven, vasten en bidden. Het gaat om het met Gods wil overeenstemmende, Hem welgevallige, juiste gedrag van de mens, de rechtschapenheid van het leven voor God. Daarbij staat vaak het sociale voorop. Als Johannes de Doper oproept tot bekering en het voortbrengen van goede vruchten en de mensen hem vragen: ‘Wat moeten we dan doen?’, is zijn antwoord: ‘Wie twee stel onderkleren heeft, moet delen met wie er geen heeft, en wie eten heeft, moet hetzelfde doen.’ ‘Vorder niet meer dan wat jullie is opgedragen.’ ‘Jullie mogen niemand afpersen en je ook niet laten omkopen’ (Lucas 3:10-14).

      Concluderend

      Onze slotsom uit dit onderzoek is dat in de Bijbel barmhartigheid en gerechtigheid geen tegenstelling vormen, maar eerder verschillende facetten zijn van één zaak. ‘Barmhartigheid is het opkomen voor mensen die lijden aan onrecht. Gerechtigheid is werken aan de bestrijding van vormen van onrecht door zodanige structuren te creëren dat mensen (weer) tot hun recht komen. Het beoefenen van barmhartigheid en gerechtigheid brengt ons in de voetsporen van God, zo lezen we in de Bijbel.’12xArmoede in Nederland 2013 – Onderzoek naar hulpverlening door diaconieën, parochiële caritas-instellingen en andere kerkelijke organisaties in Nederland, Utrecht 2013, p. 56. Als vrucht hiervan heeft het christendom eraan bijgedragen dat de zorg voor armen een publieke deugd werd in het laat-Romeinse rijk en in de Middeleeuwen.13xTh.A. Fafié e.a., ‘Sociaal activisme in de Nederlands theologen- en predikantenstand 1800-2000’, in: P. Werkman & R. van der Woude (red.), Bevlogen theologen – geëngageerde predikanten in de negentiende en twintigste eeuw, Hilversum 2012, p. 12. Zo heeft het begrip caritas (onbaatzuchtige welwillendheid) een centrale, vormende rol gespeeld in de westerse cultuur, niet alleen in de private sfeer, maar evenzeer in de publieke sfeer, en als inspiratiebron en leidraad gediend voor de vorming van die cultuur.14xG.J. Buijs, Publieke liefde – Agapè als bron voor maatschappelijke vernieuwing in tijden van crisis, Amsterdam 2012, p. 4; E. Sengers, ‘Religie en kerk in de zorgzame samenleving’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013-1, p. 19 e.v.

    • Barmhartigheid en gerechtigheid volgens de sociale ethiek

      Haaks op de cultuur

      Door zijn manier van spreken over gerechtigheid en barmhartigheid onderscheidt de Bijbel zich opvallend van de toenmalige cultuur. Deze sociale betrokkenheid op de naaste was in de Grieks-Romeinse cultuur zo niet bekend.15x‘Pity for the poor had little place in the normal Greek character’, aldus E. Moore, ‘Wealth, Poverty, and the Value of the Person: Some Notes on the Hymn of the Pearl and Its Early Christian Context’, in: S. Holman (red.), Wealth and Poverty in Early Church and Society, Grand Rapids, Mich. 2008, p. 57. Zo ook Buijs 2012, p. 12. Voor Aristoteles was gerechtigheid er veeleer op gericht om mensen op hun plaats in de samenleving te houden.16xMott, Biblical Ethics, p. 65: ‘Biblical justice is creative justice, in contrast to the preserving justice of the Aristotelian type, which is oriented to sustaining people in their place in the community.’ De stoïcijnen waren er afkerig van de factor barmhartigheid een rol te geven in de rechtspraktijk; dat zou de rechter maar onzakelijk maken.17xR. Bultmann, s.v., in: G. Kittel (red.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament V, Stuttgart 1935, p. 475. Gerechtigheid werd hier opgevat als iedereen geven wat hem toekomt. Daarbij werd niet speciaal aan armen en verdrukten gedacht, maar meer algemeen aan een gelijk recht voor alle burgers.
      Gerechtigheid en barmhartigheid werden hier veeleer als aan elkaar tegengesteld gezien. Als gerechtigheid enkel ertoe verplicht contracten na te komen of niet minder (maar ook niet meer!) te geven dan verdiend is, dan is barmhartigheid daarmee onverenigbaar. Want barmhartigheid vraagt juist dat wat uitgaat boven het minimale. Maar Bijbels verstaan zijn beide begrippen haast synoniem.
      Paus Benedictus XVI formuleerde het zo in zijn encycliek Caritas in Veritate (2009):
      ‘De liefde overstijgt de gerechtigheid, want liefhebben is geven, de ander geven van datgene wat “van mij” is; maar het ontbreekt de liefde nooit aan gerechtigheid, die mij ertoe brengt de ander te geven wat “van hem” is, wat hem op grond van zijn bestaan en zijn werken toekomt. Ik kan de ander niets “schenken” van wat van mij is, zonder hem op de eerste plaats gegeven te hebben wat hem rechtmatig toekomt. Wie de ander met naastenliefde tegemoet treedt, is allereerst rechtvaardig jegens hem. De gerechtigheid is op geen enkele wijze vreemd aan de liefde en is ook geen alternatieve of parallelle weg naast de liefde: de gerechtigheid is onlosmakelijk met de liefde verbonden, maakt er onderdeel van uit.’
      ‘Terwijl men vroeger van mening kon zijn dat men eerst voor gerechtigheid zou moeten zorgen en dat de onbaatzuchtigheid daarna als toevoegsel erbij zou komen, moet men vandaag de dag vaststellen, dat zonder onbaatzuchtigheid ook de gerechtigheid niet bereikt kan worden.’18xInleiding, par. 6; hoofdstuk III, par. 38.

      Gunst of recht?

      In discussies in de negentiende en twintigste eeuw over caritas en armenzorg is vaak een tegenstelling gemaakt tussen barmhartigheid en recht. Armenzorg was een zaak van barmhartigheid en dus het domein van kerk en particulier initiatief. Als grote winst van de invoering van de Algemene bijstandswet werd destijds aangevoerd dat ontvangers van bijstand niet meer afhankelijk waren van barmhartigheid,19xIn de tot dan vigerende Armenwet 1912 was bepaald (art. 28) dat ondersteuning kan worden verleend aan wie van anderen geen hulp kan krijgen. maar aanspraak hadden op steun als een recht. Maar in Bijbelse zin opgevat heeft barmhartigheid niets te maken met een uit naastenliefde opkomende gunst. Het is een daad waartoe men geroepen wordt en dus verplicht is. Hulp aan noodlijdenden moet een uiting zijn van echte liefde, maar tegelijk wordt ze verleend als een door God opgelegde verplichting. Ze mag dus ontvangen worden als honorering van een door God zelf verleend recht aan de armen. Wat de Algemene bijstandswet deed, was een moreel recht op levensonderhoud vastleggen als rechtsplicht van de overheid.20xKamerstukken II 1961/62, 6796, 3, MvT, p. 10. R. van der Woude, ‘Taming the Beast: The Long and Hard Road to the Christian Social Conference of 1952’, Journal of Markets & Morality 2011, 2, p. 428: ‘Thus, social security was a right, not a courtesy, and it was the task of government, not of individual charity or private initiative.’
      Daarmee werd juist voldaan aan Bijbelse voorschriften. Het beoefenen van barmhartigheid wordt in de Bijbel namelijk niet alleen van mensen onderling, maar juist ook van koningen verlangd. En dat geldt niet alleen voor de koningen binnen het theocratische bestel van het oudtestamentische Israël (Psalm 72:4). Het boek Spreuken bevat een vermaning aan koning Lemuël, die verder uit het Oude Testament niet bekend is en vermoedelijk een koning in een naburig land geweest is. Deze passage eindigt met: ‘Spreek voor hen die weerloos zijn, bescherm het recht van de vertrapten. Spreek, oordeel rechtvaardig, geef de armen en behoeftigen hun recht’ (31:8-9).
      En als later Daniël aan koning Nebukadnessar van Babel moet aankondigen dat God hem zal straffen met een vorm van krankzinnigheid, dan besluit hij deze profetie aldus: ‘Daarom, majesteit, laat mijn raad u welgevallig zijn: doe uw zonden teniet door vrijgevig te zijn en maak uw onrechtvaardigheid goed door u te ontfermen over de armen – misschien dat uw welzijn dan mag voortduren’ (4:24). Dat dit van koningen werd verwacht, blijkt ook uit een woord van Jezus in Lucas 22:25: ‘Wie macht heeft, laat zich weldoener noemen.’
      Sociale gerechtigheid met aandacht voor de armen is een Bijbelse opdracht, ook voor overheden. Het verbindende element tussen gerechtigheid en barmhartigheid is de (on)gelijkheid.21xR. Niebuhr, The Nature and Destiny of Man II, p. 254 (geciteerd via Niebuhr, Love and Justice Selections from the Shorter Writings of Reinhold Niebuhr, onder redactie van D.B. Robertson, Louisville Kentucky 1957, p. 14). ‘Equality as a pinnacle of the ideal of justice implicitly points towards love as the final norm of justice.’ Als het verschil in levensstandaard tussen mensen te groot wordt, is er sprake van onrecht, dat hersteld moet worden. Barmhartigheid betekent dat er grenzen en maxima moeten worden gesteld aan de ongelijkheid, althans aan de onderkant. In een situatie waarin de een veel heeft en de ander niets, vraagt de gerechtigheid dat degene die veel heeft, deelt met die niets heeft, en de barmhartigheid dat men dat van harte en zonder mokken doet.22xJongeneel 1996, p. 255.
      Dit geldt heden ten dage niet enkel op nationaal niveau, maar ook mondiaal. Ook daar is grote ongelijkheid, die onrechtvaardig genoemd mag worden. Dat legt een morele verplichting op aan het rijke deel van de wereld om te helpen dat de armsten het beter krijgen.
      Tegelijkertijd stelt de gerechtigheid ook weer een grens aan dat delen waartoe men zich verplicht moet voelen.23xJ.J. Graafland, Het oog van de naald, Kampen 2007, p. 327. De proportionaliteit in dat delen werkt uit in twee richtingen. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10) deed de Samaritaan meer dan een overheid vandaag juridisch van iemand mag vergen, maar hij had daar blijkbaar ook de middelen voor. Anderzijds wordt niet gevraagd meer te geven dan men redelijkerwijs kan missen.24x‘Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn’ (2 Korinthiérs 8:13).
      We moeten barmhartigheid en gerechtigheid dus niet vereenzelvigen, maar het zijn ook geen tegenstellingen: beide houden te hulp komen van zwakken en verdrukten in. Daarbij benadrukt barmhartigheid de liefde en genade als motief, het onverdiende van de hulp, en gerechtigheid de plicht van de rijke/sterke. In het Bijbelse begrip gerechtigheid zit ook steeds dat de zwakken en verdrukten het ‘verdienen’, ‘misschien niet zozeer subjectief, vanwege hun waardigheid en prestatie, maar meer objectief, vanwege hun bestemming als moment in het geheel. God wil dat zij er ook zijn en dat ze er dus ook kúnnen zijn. Dat is de rechte orde; die moet weer hersteld worden. Dat is óók gerechtigheid.’25xA.A. van Ruler, ‘Barmhartigheid en gerechtigheid’ (lezing uit 1960), in: A.A. van Ruler, Verwachting en voltooiing, Nijkerk 1978, p. 163.
      Concluderend kunnen we stellen dat er barmhartigheid moet zijn in de beoefening van de gerechtigheid, en gerechtigheid in het betonen van barmhartigheid. Naar de aard van de onderscheiden samenlevingsverbanden valt bij de sociale zorg van de overheid het accent op het eerste en bij de kerkelijke diaconie op het laatste aspect, zonder dat het andere aspect buiten het gezichtsveld valt. Dat zal ik nu voor elk van beide verbanden uitwerken. Daarbij kom ik ook terug op de in de aanhef geciteerde stelling van mr. Donner.

    • Barmhartigheid en gerechtigheid in de sociale verantwoordelijkheid van de overheid

      Een plicht voor de overheid

      In het voorgaande ben ik al tot de conclusie gekomen dat vanuit Bijbelse optiek de overheid verantwoordelijkheid heeft in de zorg voor de armen in de samenleving. Deze opvatting was onder gereformeerden in Nederland lange tijd geen gemeengoed. Velen stelden dat de verplichting tot zorg eerst lag in de relatie ouders/kinderen, daarna was de particuliere liefdadigheid aan de beurt, en als dat onvoldoende was, de diaconale zorg van de kerk. De overheid moest pas bijspringen waar de kerk tekortschoot.26xMet een beroep op 1 Tim. 6:4, 6:8, 6:16, waar overigens de overheid niet genoemd wordt. Dezelfde volgorde werd nog verdedigd door het Tweede-Kamerlid Dijkgraaf (SGP) op het SGP-congres ‘Oog voor elkaar’, zie verslag in het Nederlands Dagblad van 1 december 2012. Naarmate de sociale wetgeving in Nederland en daarmee de verzorgingsstaat werden uitgebouwd, werd deze visie geleidelijk losgelaten.27xEen pleidooi voor een taak voor de overheid is te vinden in A. Notenboom, Overheidsroeping in armenzorg, Kampen 1953, een pleidooi daartegen in C. Veenhof, Christelijke diaconie en A.B.W., Amsterdam 1966. Zie ook Fafié e.a. 2012, p. 20. Zie verder J.P. de Vries, ‘Overheid en kerk in het publieke domein: wel onderscheid, geen waterscheiding’,in : S. van Bijsterveld & R. Steenvoorde (red.), 200 jaar Koninkrijk: religie, staat en samenleving, Oisterwijk 2013, p. 302-308. Ook in christelijke kringen groeide de overtuiging dat in de op te bouwen verzorgingsstaat zorg en steun niet langer een zaak van liefdadigheid, maar van recht en gerechtigheid zouden zijn, gewaarborgd door de regering.28xVan der Woude 2011, p. 420: ‘In a yet-to-be constructed welfare state, care and support would no longer be a matter of charity, but a matter of justice and righteousness, to be guaranteed by the government’. In de huidige geseculariseerde samenleving zou het voor de kerk(en) een onmogelijke opgave zijn in alle armoede te voorzien.
      Maar al in 1907 schreef Bouwman29xDr. H. Bouwman (1863-1933) was vanaf 1903 hoogleraar aan de Theologische School in Kampen. dat de overheid zich niet geheel kan onttrekken aan de armenzorg, en hij verwijst daarbij naar het oudtestamentische Israël: ‘Hieruit blijkt, dat al moge de vorm van wetgeving, wijl theocratisch, voor ons geen norm van wetgeving zijn, de overheid zich niet geheel kan onttrekken.’ Zij mag niet onverschillig zijn voor de stoffelijke welvaart van haar inwoners, aldus Bouwman. Daarom moet zij maatregelen nemen die de volkswelvaart verhogen, door zegenrijke sociale wetten zoals een pensioenwet. De kerk kan volgens hem dan ook niet als eis van beginsel stellen dat de hulp van de overheid op het gebied van de armenverzorging geheel verdwijnt.30xH. Bouwman, Het ambt der diakenen, Kampen 1907, p. 158-159.
      Toch gaat ook Bouwman uit van de stelling dat het terrein van de overheid het handhaven der gerechtigheid is, terwijl de liefdesplicht om barmhartigheid te bewijzen rust op de kerk.31xBouwman 1907, p. 157. Dit nu lijkt mij een onzuiver dilemma.32xDat onzuivere dilemma vinden we ook bij K. Barth, Rechtfertigung und Recht, Zürich 1970 (oorspr. 1938), p. 44: ‘Der Rechtsstaat braucht keine Liebe, sondern nüchterne Taten einer entschlossenen Verantwortlichkeit.’ F.H. von Meyenfeldt typeert de tegenstelling tussen recht en barmhartigheid zelfs als dopers (Anti-Revolutionaire Staatkunde XXIII, 1953, p. 380). (De wederdopers stelden het geestelijke en het aardse leven scherp tegenover elkaar.) Terecht schrijft Van Ruler: ‘Het is bijbels en christelijk naar mijn inzicht allerminst een ongerijmde gedachte , dat de burgerlijke overheid ook subject van het diakonaat wordt en gaat zoeken naar de gerechtigheid en de barmhartigheid, om het sociale ideaal te realiseren.’ Daarbij zal in de staat groter nadruk vallen op het geordende, deskundige en geïnstitutionaliseerde dan in de kerk, ‘het geschreven recht speelt in de staat een groter rol dan in de kerk’.33xVan Ruler 1978, p. 169, 171. Dit is bij hem wel ingebed in een theocratische visie op de overheid, die ik niet deel (J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, Zoetermeer 2011).
      Ook de Amerikaanse theoloog Reinhold Niebuhr is van mening dat gerechtigheid beter is dan filantropie, en pleit daarom voor een stelsel van sociale zekerheid.34xNiebuhr 1957, p. 26. De Nederlandse econoom Goudzwaard schrijft over de verhouding tussen naastenliefde en gerechtigheid: ‘Inderdaad, de gerechtigheid is het gezichtspunt, waaronder de overheid haar onderdanen tegemoet heeft te treden. Maar die gerechtigheid wordt omsloten, ontsloten en verdiept door het gebod, dat wij onze naaste zullen liefhebben als onszelf. (…) Juist de zwakke, de ontrechte is degene, die onze liefde – en dat betekent in de politiek: ons rechtdoen – nodig heeft.’35xB. Goudzwaard, Grote taak voor kleine mensen, Den Haag 1969, p. 50. Een staat die in zijn wetgeving alleen het bezit beschermt, doet tekort aan het sociale aspect van de mensenrechten.36xJ. Douma, Ethiek en recht, Kampen 1990, p. 38; A. Rouvoet, Reformatorische staatsvisie, Nunspeet 1992, p. 174. Politieke ethiek kan niet worden gebaseerd op een strikt begrip van gerechtigheid, waarbij de naastenliefde naar de privésfeer wordt verwezen. De behoefte aan een minimumbestaansniveau omvat het recht het van anderen te ontvangen als je er zelf niet in kunt voorzien.37xJackson 2003, p. 47.

      Deze overweging geldt ook mondiaal. Ook op wereldschaal is sprake van een mate van ongelijkheid die als onrecht moet worden aangemerkt. Hier is geen overkoepelende overheidsinstantie die de macht heeft om door wet- en regelgeving verhoudingen te verbeteren. Maar er zijn wel afspraken gemaakt tussen rijke en arme staten die (minstens morele) verplichtingen scheppen. Het verminderen van de internationale economische ongelijkheid is dan ook niet enkel een zaak van barmhartigheid – dan kan men zich afvragen hoe ver de taak van een overheid jegens niet-onderdanen strekt. De internationale vrede is er ook mee gediend. Zo worden door mensen meer kansen te geven in hun eigen land ongewenste migratiestromen tegengegaan. Bovendien heeft een overheid middelen en mogelijkheden die particuliere organisaties niet hebben. Het omgekeerde is overigens ook het geval. Beide hebben hier een taak. De schaal en de uitvoering roepen allerlei vragen op, maar dat valt buiten het bestek van dit artikel.
      Er zijn theologen die op dit punt een doorslaggevend verschil zien tussen de regels voor het oudtestamentische, theocratische Israël en een hedendaagse overheid. Maar de christelijk-gereformeerde ethicus Velema noemt het een onaanvaardbare gedachte dat de barmhartigheid van de sociale wetgeving van het Bijbelse Israël op geen enkele wijze meer iets voor het optreden van de overheid en de sociale wetgeving van een staat na Christus’ hemelvaart te zeggen zou hebben. Hij verwijst daarbij naar Calvijn, die schreef dat in de nieuwtestamentische bedeling niet zozeer de concrete voorschriften van de oudtestamentische wet, maar wel haar billijkheid nog het leidende beginsel moet zijn.38xW.H. Velema, Het verval van de verzorgingsstaat I, Apeldoorn 1987, p. 10; J. Calvijn, Institutio religionis christianae IV, xx, par. 16.
      Het specifieke van de overheid is dat zij bevoegd is verplichtende rechtsregels uit te vaardigen. Daarmee moet zij misstanden in de samenleving tegengaan. De misstand van schrijnende armoede verplicht haar uit barmhartigheid tot maatregelen. Die zullen allereerst preventief zijn: voorkomen dat mensen tot armoede vervallen door regelingen te treffen voor inkomensvoorziening bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of ouderdom. Dat kan zij niet geheel aan werkgevers overlaten. Ook als een werkgever wel barmhartig wil zijn voor zijn personeel bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of ouderdom, zal hij daarin beperkt worden door de concurrentieverhoudingen. Als concurrenten dat nalaten, kan hij het niet volhouden. Onbaatzuchtige liefde kan zich niet handhaven in de maatschappij, omdat ze kwetsbaar is voor de assertiviteit van anderen, aldus Reinhold Niebuhr.39xW. Werpehowski, ‘Reinhold Niebuhr’, in: The Blackwell Companion to Political Theology, Malden, MA/Oxford/Victoria, Austr. 2007, p. 185: ‘A love that seeks not its own simply cannot maintain itself in society since it is vulnerable to the inordinate self-assertion of others’. ‘There will always be an “admixture” of this love with concerns for order and justice in a world of self-interest, coercion, and violence.’ Het marktdenken kan niet alle sociale problemen oplossen, stelde ook paus Benedictus XVI vast. Het bereiken van het algemeen welzijn is iets waarvoor ook en bovenal de politieke gemeenschap moet zorgen.40xBenedictus XVI, 2009, hoofdstuk III, par. 36.
      Ook om praktische redenen kan de armenzorg niet aan vrijwillige initiatieven worden overgelaten. Het is een illusie dat pure morele overreding elk sociaal probleem kan oplossen. Daarom vergt het vestigen van sociale gerechtigheid altijd een zekere mate van druk. De democratische staat beschermt die categorieën van personen die uitgesloten zijn van de voorrechten van de sterken en brengt de sterken ertoe meer te doen dan waar ze van nature toe geneigd zijn.41xNiebuhr 1957, p. 41, 96. De staat is de enige instantie die zich garant kan stellen voor bepaalde sociale grondrechten, waar de samenleving die niet kan waarmaken.42xG.M. Koning e.a., De verzorgingsstaat voorbij, Nunspeet 1996, p. 24. Daarom kan wetgeving niet gemist worden en kan barmhartigheidsbetoon van particulieren en kerken de sociale gerechtigheid die de overheid aan de dag moet leggen, niet vervangen.43xJ. Douma. Vrede in de maatschappij, Zwolle 1985, p. 208.

      Bedenkingen

      Niet iedereen deelt deze opvatting. De filosofe Hannah Arendt heeft betoogd dat het totaalbeeld van revoluties uit het verleden ‘beyond doubt’ aantoont dat elke poging om de sociale kwestie op te lossen met politieke middelen, tot terreur leidt, en dat terreur revoluties tot hun ondergang drijft. Ze keerde zich daarmee tegen Rousseau, die meende dat alle maatschappelijke deugden voortkomen uit medelijden. Volgens Arendt leidt dat tot een politiek van goede bedoelingen die tot grote wreedheid in staat is. Uit medelijden met de ellende onder de bevolking stelde Robespierre het schrikbewind in, dat uitmondde in de inzet van de guillotine. Maar Arendt erkent tegelijk dat het bijna onmogelijk is deze ‘fatal mistake’ te vermijden wanneer een revolutie uitbreekt in een situatie van massale armoede.44xH. Arendt, On Revolution, Londen 2006, p. 102: ‘And although the whole record of past revolutions demonstrates beyond doubt that every attempt to solve the social question with political means leads to terror, and that it is terror which sends revolutions to their doom, it can hardly be denied that to avoid this fatal mistake is almost impossible when a revolution breaks out under conditions of mass poverty.’ Als deze zienswijze klopt, onderstreept dat de noodzaak van een overheidsbeleid dat erop gericht is de samenleving zo rechtvaardig in te richten dat massale armoede, en daarmee een revolutie, wordt voorkomen.
      Toenmalig minister J.P.H. Donner legde in zijn lezing in Kampen die ik in het begin van dit artikel aanhaalde, grote nadruk op de hiervoor door mij afgewezen tegenstelling tussen barmhartigheid (naastenliefde) en recht. Naastenliefde vormt volgens hem geen goed motief voor overheidsbeleid: ‘De naaste dienen uit geloof is wat anders dan de naaste helpen op kosten van een ander, ook al is de uitkomst hetzelfde. Werken van barmhartigheid zijn geen barmhartigheid als ze worden verricht door een publieke dienst op kosten van belastingbetalers die een ander geloof hebben.’ De overheid mag mensen niet tot een andere eredienst dwingen, ‘of dat nu diaconie of een hoofddoekje is’.45xGastcollege d.d. 26 mei 2011 aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Kampen over ‘De publieke rol van de kerk’. In een eerdere rede had de minister al gezegd: ‘Het handelen van overheden luistert naar andere beginselen dan die van naastenliefde en barmhartigheid. De overheid moet beslissen voor anderen, over anderen en tussen anderen, en draagt daarbij het zwaard. Daarom missen overheden het vermogen om echt hulp te bieden.’46xJ.P.H. Donner, toespraak op een symposium van de Stichting Present op 2 december 2009, in verkorte vorm gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 3 december 2009.
      Volgens Donner valt het oefenen van barmhartigheid door de overheid dus niet samen met handelen uit geloof. Nu is er zeker onderscheid tussen de beweegredenen van een particulier of een particuliere organisatie en die van de overheid. Maar elke visie op de taak van de overheid wortelt in een geloof of levensbeschouwing. Sociale zorg van de overheid verwachten en tot haar taak rekenen komt dus ook voort uit een geloof. In dit artikel is het beargumenteerd vanuit het christelijk geloof, maar een sociaaldemocraat zal veel van de conclusies vanuit zijn levensbeschouwing onderschrijven. Maar dat anderen vinden dat iedereen zichzelf moet redden, vloeit eveneens voort uit een levensbeschouwing, namelijk het geloof in het eigenbelang als hoogste waarde, waarvan Ayn Rand de profetes is.47xHet motto van haar boek Atlas Shrugged is: ‘I swear by my life and love of it – that I will never live for the sake of another man, nor ask man to live for mine.’ Zie H. Achterhuis, De utopie van de vrije markt, Rotterdam 2010, p. 15-93.
      Als Donner dan nog toevoegt: ‘Overheidsmacht verandert iets wat adelt als het uit liefde wordt bedreven tot zielloze plicht en zinloze last als het op de wet berust. Wat ruimhartig is bedoeld, verwordt op dezelfde wijze tot willekeur en hardheid’, is dat in mijn ogen een valse tegenstelling. Overheidszorg is niet zinloos en evenmin willekeurig. De overheid kan hard lijken, maar dan moet worden uitgelegd dat ze wel rechtvaardig is.

      De overheid kan niet alles

      Het is een publiek belang en dient de cohesie in de samenleving dat de sociale tegenstellingen niet te groot worden. De overheid heeft op dit gebied een eigen verantwoordelijkheid, die anders is dan die van de kerk en meer mogelijkheden biedt om armoede te voorkomen. Dat is het waarheidselement in de stelling dat de overheidsbijstand geen gunst, maar een recht is. Zij is tot meer verplicht dan de gaten vullen die andere instanties openlaten. In elk geval kan zij aan de onderkant iets doen door het bieden van een minimumgarantie voor de levensstandaard.
      De eigen aard van de overheid brengt mee dat zij haar barmhartigheid volgens rechtsregels moet beoefenen. Zij moet de belangen van individu en gemeenschap zorgvuldig afwegen en kan zich geen willekeur ten nadele noch ten voordele van iemand veroorloven. Zou ze dat wel doen, dan zou ze door de bestuursrechter terechtgewezen worden. Dat kan tot gevolg hebben dat haar optreden jegens cliënten kil en bureaucratisch overkomt en dat soms mensen moeten worden afgewezen wier situatie schrijnend is.48xJ.P. de Vries, ‘De sociale verantwoordelijkheid van de overheid’, in: W. Boerma e.a., Ieder zijn dagelijks brood’, Barneveld 1999, p. 12-23; Velema (1987, p. 31) wijst op het gevaar dat de mens wordt gereduceerd tot een teleenheid. Daarom maakt haar barmhartigheid die van anderen niet overbodig.
      Terecht zegt Donner dat overheidszorg wezenlijk anders is dan gemeenschapszin en burenhulp. ‘De overheid handelt naar het recht en zal dit zonder aanzien des persoons moeten doen. (…) Zorg, hulp en aandacht voor elkaar zijn dat pas echt als het geschiedt met aanzien des persoons.’49xJ.P.H. Donner, toespraak d.d. 17 november 2012 in de Sint-Joriskerk te Amersfoort, gepubliceerd op de website www.kerkpleinamersfoort.nl. ‘Overheden kunnen wel voorzieningen treffen om mensen te voeden, te huisvesten en van bestaansmiddelen te voorzien, maar zij kunnen maar moeilijk voorzien in die meer elementaire behoefte aan hulp, barmhartigheid en aandacht van de medemens. Naastenliefde en barmhartigheid hebben waarde omdat ze door mensen worden verricht aan andere mensen. Ze laten zich bijna niet door overheidsbeleid realiseren, want een overheid moet handelen zonder aanzien des persoons.’50xJ.P.H. Donner, toespraak op een symposium van de Stichting Present op 2 december 2009. De woorden ‘bijna niet’ in de laatste zin geven aan deze uitspraak de wenselijke nuance.
      De rechtsverhouding tussen overheid en bijstandbehoevende brengt bij burgers de verleiding tot oneigenlijk gebruik en zelfs misbruik mee, meer dan bij particuliere en kerkelijke liefdadigheid. De overheid wordt immers beschouwd als een anonieme instantie. Dat het geld door medeburgers – weliswaar verplicht – wordt bijeengebracht, telt dan niet. De overheidsbarmhartigheid kan daarom niet zonder controle en sociale recherche.51xE. van Middelkoop, ‘Verzorgingsstaat, zorgzame samenleving en diaconie’ in: A. Kooij & C. Trimp, Zaaien op dankdag – opstellen over het diaconaat van de christelijke gemeente, Barneveld 1988, p. 92.

      Participatiesamenleving

      Inmiddels heeft de Nederlandse praktijk geleerd dat niet alleen qua reikwijdte, maar ook qua financiële armslag de mogelijkheden van de overheid op sociaal gebied een grens hebben. De leus ‘verzorging van de wieg tot het graf’, populair in de jaren zestig van de vorige eeuw, wordt nu niet meer gehoord. ‘Misschien is er wel nooit een tijd geweest waarin zoveel mensen konden leven in de vrijheid en de zorgeloosheid die Jezus in de Bergrede allen voorhield, als in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat – heel globaal de jaren zeventig van de vorige eeuw’, zei onlangs Paul Schnabel, oud-directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hij voegde daaraan toe: ‘Wat ooit gewoon was, is geschiedenis geworden. De zekerheid van een comfortabele uitkering zonder al te veel druk om jezelf druk te maken over de dag van morgen, de veiligheid van goede verzorging voor wie elke dag zijn eigen last is (…) – het bleek te mooi om waar te kunnen blijven.’52xIn een rede op 1 oktober 2013 in de Bergkerk te Amersfoort, in verkorte vorm gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 28 september 2013.
      In plaats hiervan wordt een beroep op de samenleving gedaan om ieder naar vermogen een steentje bij te laten dragen aan de zorg voor de naaste, niet zozeer in financiële zin,53xIn de miljoenennota bij de Nederlandse rijksbegroting voor 2014 werd opgemerkt dat nog steeds bijna 60% van de collectieve uitgaven naar zorg en uitkeringen gaat. maar wel in het verlenen van zorg en diensten aan wie zichzelf niet (meer) kan redden. Een belangrijk moment in deze omschakeling was de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning in 2007. Deze wet gaat ervan uit dat mensen zo veel mogelijk zichzelf redden en, als dat niet lukt, een beroep doen op familie, buren, vrienden of kerk. Pas in laatste instantie staat een beroep op collectief gefinancierde voorzieningen open. Dit wordt aangeduid als de participatiesamenleving. De rol van de overheid wordt dan beter aangegeven met waarborgstaat dan met verzorgingsstaat.
      Als positieve kant wordt daarbij gezien dat mensen niet te snel afhankelijk worden (of zich voelen) van de staat, maar zolang dat kan zelf verantwoordelijkheid nemen. In de troonrede van 16 september 2013 werd het zo gezegd: ‘Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel.’
      Daarmee wordt erkend dat mensen juist tot hun recht komen in relatie tot anderen. ‘Dat betekent dus herwaardering van afhankelijkheid als positieve waarde.’54xM. Vreugdenhil-Jager, ‘Een pijnlijk appel op burgerplichten’, Denkwijzer (studieblad van de ChristenUnie) 2013-2, p. 11. De keerzijde is dat het recht op zorg van de kant van de overheid wordt teruggedrongen ten gunste van een appèl op de morele plichten en dus gunsten van medeburgers. ‘Bij de opbouw van de verzorgingsstaat werd het in Nederland als een belangrijk voordeel gezien dat individuen bevrijd werden van de afhankelijkheid van familie en andere verbanden. Nu worden mensen weer naar diezelfde verbanden verwezen als ze zorg nodig hebben.’55xVreugdenhil-Jager 2013, p. 8. Met een gunst is overigens niets mis, want die kan moreel verplichtend zijn voor de gever en dan is het niet iets wat hij evengoed had kunnen nalaten.56xN. Wolterstorff, Justice in love, Grand Rapids, Mich./Cambridge, VK 2001, p. 219: ‘Let it be noted that mercy in the form of alleviation of hardship is not always an exercise of gratuitous generosity, sometimes it is obligatory. The Samaritan in Jesus’ parable of the good Samaritan was, I would say, obligated to come to the aid of the wounded man, as were the priest and the Levite – though it was compassion rather than recognition of duty that led the Samaritan to act as he did.’
      Het risico van deze ontwikkeling is dat mensen op zichzelf teruggeworpen worden. Hulp vragen aan anderen kan en durft niet iedereen, en barmhartig zijn en recht doen aan de medemens – in welke relatie dan ook – gaat evenmin vanzelf, zeker niet als men de gaten moet vullen die de overheid laat vallen. Overheid en politiek blijven er dan ook verantwoordelijk voor dat niemand die hulp nodig heeft aan zijn lot wordt overgelaten en dat er in de samenleving een draagvlak gevonden of geschapen wordt voor barmhartigheid en gerechtigheid. Daarbij wordt ook een beroep op de kerken gedaan, maar het is de vraag of zij voldoende kracht hebben en gelegenheid krijgen om die taak op zich te nemen.57xE. Sengers 2013, p. 16-28; M. Jager-Vreugdenhil, ‘Kerken en de ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013, p. 90-97.

    • Barmhartigheid en gerechtigheid in de sociale (diaconale) taak van de kerk

      In een samenleving waarin de sociale zekerheid perfect geregeld is, zouden er geen armen meer zijn. Het is echter een illusie te verwachten dat dit mogelijk zou zijn. Geen enkele wet kan volledig recht doen aan al de wisselende omstandigheden die de menselijke vrijheid in de samenleving heeft teweeggebracht. Er zijn grenzen aan datgene waartoe de macht van de staat over zijn burgers in staat is. Sociale gerechtigheid is nooit volmaakt.58xNiebuhr 1957, p. 32, 49; Jackson 2003, p. 64.
      De overheid kan zich geen willekeur veroorloven en haar barmhartigheid mag niet tot onrechtvaardigheid leiden. Daarom mag ze de oorzaken van armoede niet buiten beschouwing laten. Liggen die in de structuren van de maatschappij, dan zal ze haar inspanningen daarop moeten richten om zo armoede te voorkomen. Maar de oorzaak kan ook liggen bij de persoon die hulp nodig heeft, doordat hij onverantwoord met de hem ter beschikking staande middelen is omgegaan en daardoor in problemen is geraakt. Als de overheid daarmee geen rekening zou houden, zou dat worden opgevat als beloning van slecht gedrag en anderen tot zorgeloosheid verleiden. Uitkeringsregelingen kunnen daarom niet zonder bepalingen, wanneer mensen er wel en niet voor in aanmerking komen, en niet zonder sancties. Particulieren en kerken zijn op dit punt vrijer.
      Daarmee was ook rekening gehouden bij de invoering van de Algemene bijstandswet in 1965. In de memorie van toelichting wees minister Klompé erop dat deze wet ‘juist als wettelijke voorziening’ beperkingen in acht moet nemen. En dan vervolgt de minister:
      ‘Hieruit blijkt de grote en blijvende betekenis van financiële hulpverlening van mens tot mens, van familie en van kerkelijke en particuliere instellingen. Aangezien de relatie van de verwanten of kerkelijke en particuliere instellingen tot de bijstandbehoevende van geheel andere aard is dan zijn relatie tot de overheid, zijn de verwanten of kerkelijke en particuliere instellingen in de gelegenheid om daar nog financiële hulp te bieden, waar de overheidsbijstand aan zijn grens gekomen is. Het is zowel ten aanzien van de normale gevallen als ten aanzien van degenen, die wegens een onvoldoende mate van verantwoordelijkheidsbesef een lagere of geen bijstand ontvangen, van belang, dat de kerkelijke en particuliere instellingen naar eigen inzicht een uitkering ter aanvulling dan wel ter vervanging van de overheidsbijstand kunnen geven.’59xKamerstukken II 1961/62, 6796, 3, MvT, p. 13.
      Door de overheid verstrekte sociale steun zal altijd beperkt van aard zijn: financieel krap bemeten, enkel materieel, toegekend volgens bureaucratische regels. Ook als de staat barmhartig is, blijven er situaties over waarin mensen tussen de wielen raken.60xVan Ruler 1978, p. 172. Men overschat het vermogen van de overheid als men stelt dat in een land als Nederland geen voedselbanken zouden moeten bestaan (Tweede-Kamerlid Ulenbelt, SP61xOp het congres van de SGP, ‘Oog voor elkaar’; zie verslag in Nederlands Dagblad van 12 december 2012. Uit mijn betoog zal duidelijk zijn dat ik de mening van VVD- en SGP-Kamerleden op deze conferentie, dat hulp via een particuliere voedselbank de voorkeur verdient boven hulp van de overheid, evenmin deel.). Hetzelfde geldt voor particuliere en kerkelijke activiteiten op het gebied van schuldhulpverlening. Omdat de staat soms uit overwegingen van rechtvaardigheid geen hulp kan verlenen, is het goed dat particulier initiatief en kerkelijk diaconaat deze mensen uit barmhartigheid niet in de kou laten staan.
      Diakenen ‘kunnen – anders dan veel professionele hulpverleners – tijd geven voor aandacht en betrokkenheid. Vanuit deze open houding is het mogelijk om met de mensen op zoek te gaan naar de gerichte zorgvraag achter de problemen en naar mogelijke oplossingen. Deze openheid hoort in het gehele kerkelijke leven thuis, bij gemeentemaaltijden, bij de koffie na de dienst, bij gesprekskringen en bij pastorale huisbezoeken.’62xInformatiemap WMO, 2007 (uitgegeven door de diaconale bureaus van enkele gereformeerde kerkgenootschappen), p. 38 (geciteerd via Jager-Vreugdenhil, TRRB 2013, p. 81). Van daaruit hebben diakenen en kerkleden goede mogelijkheden om hun bijdrage te leveren aan de participatiemaatschappij, zoals die de overheid vandaag voor ogen staat.63xJager-Vreugdenhil, TRRB 2013, p. 79-90, geeft een overzicht van de beleidsplannen die de kerken op dit punt hebben ontwikkeld
      Vergeleken met de hulp van de overheid, die slechts de uiterlijke levenssituatie van de mensen raakt, heeft de diaconale zorg van de kerk haar eigen betekenis en meerwaarde. Meer dan krachtens formele wetten mogelijk is, zijn kerken, en ook particulieren die naar elkaar omzien, in staat hun hulp op de specifieke problematiek van de hulpvrager toe te snijden. Hun hulp is persoonlijker en gaat niet op in het geven van geld. Diakenen komen mensen ook steunen met bemoedigende woorden. Deze zorg vanuit de gemeenschap van de kerk is een uiting van de liefde van Christus.64xBouwman 1907, p. 157; Van Ruler 1978, p. 166; Notenboom 1953, p. 8.

      Ook met verstand

      Maar door die persoonlijke benadering is de diaconale hulp ook subjectiever en dat heeft niet alleen voor- maar ook nadelen. Ook diakenen mogen niet met willekeur handelen en onder gelijke omstandigheden de een meer geven dan de ander. Ook hun handelen zal de toets van de gerechtigheid moeten kunnen doorstaan. Het hart mag niet over het verstand heersen. Niebuhr noemt hulp geven op gevoel christelijke sentimentaliteit.65xNiebuhr 1957, p. 96. Barmhartigheid moet worden ingekaderd in nuchterheid. Anderzijds zal een diaken ervoor waken door regels de barmhartigheid in een keurslijf te dwingen.66xAls het om de centen gaat …, brochure over steun bij financiële problemen door diakenen van het Diaconaal Steunpunt van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), Zwolle 2013, p. 4.
      Hier ligt uiteraard een spanningsveld. Net als de overheid kan ook een diaconie te maken krijgen met iemand die zich onverantwoordelijk gedraagt. Financiële steun geven aan een verslaafde die er drugs voor koopt, is eerder onbarmhartig dan barmhartig. Dan is andersoortige hulp nodig. Zo iemand zal eerst de consequenties van zijn eigen gedrag moeten leren inzien om te beseffen dat hij hulp nodig heeft. ‘De enig juiste motivatie om iemand een bepaalde vorm van steun te onthouden, is dat het onbarmhartig zou zijn om door te gaan.’67xAls het om de centen gaat …, 2013, p. 8.
      In principe is de diaconale taak van de kerk niet beperkt tot de financiële ondersteuning van haar eigen leden. Calvijn hield de gelovigen al voor dat het wederzijds delen in de stoffelijke goederen zich niet beperkt tot de leden van de kerkelijke gemeenschap. De caritas van de kerk kent geen grenzen, nationale noch kerkelijke.68xCalvijn in een preek over Deut. 14:24-29; zie A. Biéler, La pensée économique et sociale de Calvin, Genève 1961, p. 439 e.v. In een plurale samenleving als de Nederlandse, waarin de kerken nog slechts een minderheidspositie hebben, zijn echter de menskracht en financiële armslag beperkt en kunnen de kerken niet alle noden van de samenleving op hun schouders nemen. Een aandeel zullen ze wel willen nemen.
      In de nieuwe kerkorde die voor de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in voorbereiding is, wordt de taak van diakenen aldus geformuleerd: ‘De diakenen gaan de gemeente voor in de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid in kerk en wereld. Zij stimuleren de onderlinge zorg en hulp alsook de christelijke inzet en vrijgevigheid voor anderen die hulp behoeven’ (kerkorde artikel B24.1).
      De kerkorde van de Protestantse Kerk Nederland gebruikt met betrekking tot het dienstwerk van de diakenen niet de woorden ‘barmhartigheid en gerechtigheid’.69xDe woorden vormen wel de titel van een handboek Diaconiewetenschap: H. Crijns, Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek Diaconiewetenschap, Kampen 2004. Maar ook daar gaat dat werk niet op in het verlenen van bijstand, verzorging of bescherming aan hen die dat behoeven. Er behoort ook toe het dienen van de gemeente en de kerk in hun bemoeienis met betrekking tot sociale vraagstukken en het aanspreken van de overheid en de samenleving op hun verantwoordelijkheid dienaangaande (Ordinantie III artikel 11).
      Diakenen zullen ook hulp verlenen in situaties waarin naar hun oordeel de overheid tekortschiet in haar verantwoordelijkheid. In de huidige praktijk doen diakenen van verschillende kerkgemeenschappen bijvoorbeeld veel voor asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn. In zulke omstandigheden ‘is alleen helpen niet genoeg, aangezien daarmee de oorzaak van het probleem niet wordt weggenomen. Naast “barmhartig zijn” is er dan ook “recht doen” nodig: de ander (ook) tot zijn recht laten komen. Recht doen is in dezen dan een zichtbaar opkomen voor het recht van de zwakkeren in de maatschappij door de overheid aan te klagen.’ Want ‘Bijbels gezien is het wel degelijk een taak van de kerk een profetisch geluid te laten horen richting de overheid en onrechtvaardige maatregelen en structuren aan de kaak te stellen’.70xAls het om de centen gaat …, 2013, p. 37. Van gelijke strekking is wat in een ander landelijk document van het Diaconaal Steunpunt van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), Diaconaat, burgers en overheid (2005), wordt gesteld (p. 2): ‘Extern diaconaat houdt in dat de (plaatselijke) kerk zich bezighoudt met de leniging van (sociaalmaatschappelijke) nood van mensen in de samenleving. Dat gaat gepaard met spreken en handelen van de kerk naar de locale overheid en locale maatschappelijke organisaties en de samenleving zelf. Gericht op beïnvloeding van meningen en beleid inzake de aanpak van sociale problemen vanuit een bijbels-gereformeerd perspectief, op concrete leniging van nood.’ In 2013 riep een groot aantal landelijke diaconale organisaties de overheid op om meer aandacht te geven aan het ontstaan en bestaan van armoede, om groepen in kwetsbare financiële posities zoals alleenstaande ouderen met kinderen en mensen met psychische problemen te ontzien bij de bezuinigingen en om de dienstverlening te verbeteren.71xArmoede in Nederland 2013, p. 21, 22 en ook p. 57: ‘De samenleving als geheel, bestuurders en politici in het bijzonder, hebben de verantwoordelijkheid en de plicht om ervoor te zorgen dat eenieder tot zijn of haar recht kan komen. Waar dit niet, niet afdoende of niet tijdig gebeurt, hebben kerken een belangrijke signalerende rol. Zij kunnen met of namens mensen in de knel pleiten voor veranderingen en verbeteringen bij verantwoordelijke politici en bestuurders.’

    • Conclusie

      Barmhartigheid en gerechtigheid zijn in de Bijbel nauw aan elkaar verbonden begrippen. Het komt de samenleving ten goede als in die geest materiële hulp wordt gegeven aan mensen die zelf niet in het noodzakelijke kunnen voorzien. Overheid en kerk hebben beide een opdracht tot het betonen van barmhartigheid, maar er is onderscheid in de wijze waarop zij dat kunnen doen. De sociale zorg van de overheid kan niet alle materiële nood opheffen, omdat zij dient te handelen volgens beginselen van behoorlijk bestuur. Daarom blijft particuliere weldadigheid en de diaconale hulp van de kerk onmisbaar om nood te lenigen. Zelfs waar die nood het gevolg is van eigen schuld, mag een medemens niet in de kou blijven staan. Niettemin zal ook diaconale hulp met wijsheid en verstand gegeven moeten worden, want anders kan wat als barmhartigheid bedoeld is, onbarmhartige effecten hebben.

    Noten

    • * Dit artikel is een bewerkte versie van mijn artikel ‘Overheid en kerk in het publieke domein: wel onderscheid, geen waterscheiding’, in: S. van Bijsterveld & R. Steenvoorde (red.), 200 jaar Koninkrijk: religie, staat en samenleving, Oisterwijk 2013, p. 301-322.
    • 1 De tekst van deze lezing is niet gepubliceerd, maar wel digitaal aan de aanwezigen verstrekt.

    • 2 De aanhalingen uit de Bijbel zijn uit de NGB-vertaling-1951.

    • 3 Zo ook in Spreuken 14:31, 19:17, 28:8.

    • 4 R.A. Jongeneel, Economie van de barmhartigheid, Kampen 1996, p. 259.

    • 5 Spreuken 20:28, Jesaja 9:6, 16:5.

    • 6 T.P. Jackson, The Priority of Love – christian charity and social justice, Princeton/Oxford 2003, p. 30.

    • 7 Hendyadis: stijlfiguur waarbij een samengesteld begrip door twee substantieven wordt aangeduid (Van Dale).

    • 8 M. Weinfeld, ‘Justice and Righteousness’ – misjpat wetsedaqa – The Expression and its Meaning’, in: H. Graf Reventlow & Y. Hoffman (red.), Justice and Righteousness – Biblical Themes and their Influence, Sheffield 1992, p. 228. Chr.J.H. Wright, Old Testament Ethics for the People of God, Nottingham 2004, p. 255.

    • 9 Weinfeld 1992, p. 245. Zie ook: Wetenschappelijk Instituut van het CDA, Publieke gerechtigheid, Houten 1990, p. 36: ‘In die zin is het Oude Testament zwanger van politiek-sociale beginselen.’

    • 10 Zo ook Psalm 31:2, 43:1, 72:4.

    • 11 Weinfeld 1992, p. 235.

    • 12 Armoede in Nederland 2013 – Onderzoek naar hulpverlening door diaconieën, parochiële caritas-instellingen en andere kerkelijke organisaties in Nederland, Utrecht 2013, p. 56.

    • 13 Th.A. Fafié e.a., ‘Sociaal activisme in de Nederlands theologen- en predikantenstand 1800-2000’, in: P. Werkman & R. van der Woude (red.), Bevlogen theologen – geëngageerde predikanten in de negentiende en twintigste eeuw, Hilversum 2012, p. 12.

    • 14 G.J. Buijs, Publieke liefde – Agapè als bron voor maatschappelijke vernieuwing in tijden van crisis, Amsterdam 2012, p. 4; E. Sengers, ‘Religie en kerk in de zorgzame samenleving’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013-1, p. 19 e.v.

    • 15 ‘Pity for the poor had little place in the normal Greek character’, aldus E. Moore, ‘Wealth, Poverty, and the Value of the Person: Some Notes on the Hymn of the Pearl and Its Early Christian Context’, in: S. Holman (red.), Wealth and Poverty in Early Church and Society, Grand Rapids, Mich. 2008, p. 57. Zo ook Buijs 2012, p. 12.

    • 16 Mott, Biblical Ethics, p. 65: ‘Biblical justice is creative justice, in contrast to the preserving justice of the Aristotelian type, which is oriented to sustaining people in their place in the community.’

    • 17 R. Bultmann, s.v., in: G. Kittel (red.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament V, Stuttgart 1935, p. 475.

    • 18 Inleiding, par. 6; hoofdstuk III, par. 38.

    • 19 In de tot dan vigerende Armenwet 1912 was bepaald (art. 28) dat ondersteuning kan worden verleend aan wie van anderen geen hulp kan krijgen.

    • 20 Kamerstukken II 1961/62, 6796, 3, MvT, p. 10. R. van der Woude, ‘Taming the Beast: The Long and Hard Road to the Christian Social Conference of 1952’, Journal of Markets & Morality 2011, 2, p. 428: ‘Thus, social security was a right, not a courtesy, and it was the task of government, not of individual charity or private initiative.’

    • 21 R. Niebuhr, The Nature and Destiny of Man II, p. 254 (geciteerd via Niebuhr, Love and Justice Selections from the Shorter Writings of Reinhold Niebuhr, onder redactie van D.B. Robertson, Louisville Kentucky 1957, p. 14).

    • 22 Jongeneel 1996, p. 255.

    • 23 J.J. Graafland, Het oog van de naald, Kampen 2007, p. 327.

    • 24 ‘Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn’ (2 Korinthiérs 8:13).

    • 25 A.A. van Ruler, ‘Barmhartigheid en gerechtigheid’ (lezing uit 1960), in: A.A. van Ruler, Verwachting en voltooiing, Nijkerk 1978, p. 163.

    • 26 Met een beroep op 1 Tim. 6:4, 6:8, 6:16, waar overigens de overheid niet genoemd wordt. Dezelfde volgorde werd nog verdedigd door het Tweede-Kamerlid Dijkgraaf (SGP) op het SGP-congres ‘Oog voor elkaar’, zie verslag in het Nederlands Dagblad van 1 december 2012.

    • 27 Een pleidooi voor een taak voor de overheid is te vinden in A. Notenboom, Overheidsroeping in armenzorg, Kampen 1953, een pleidooi daartegen in C. Veenhof, Christelijke diaconie en A.B.W., Amsterdam 1966. Zie ook Fafié e.a. 2012, p. 20. Zie verder J.P. de Vries, ‘Overheid en kerk in het publieke domein: wel onderscheid, geen waterscheiding’,in : S. van Bijsterveld & R. Steenvoorde (red.), 200 jaar Koninkrijk: religie, staat en samenleving, Oisterwijk 2013, p. 302-308.

    • 28 Van der Woude 2011, p. 420: ‘In a yet-to-be constructed welfare state, care and support would no longer be a matter of charity, but a matter of justice and righteousness, to be guaranteed by the government’.

    • 29 Dr. H. Bouwman (1863-1933) was vanaf 1903 hoogleraar aan de Theologische School in Kampen.

    • 30 H. Bouwman, Het ambt der diakenen, Kampen 1907, p. 158-159.

    • 31 Bouwman 1907, p. 157.

    • 32 Dat onzuivere dilemma vinden we ook bij K. Barth, Rechtfertigung und Recht, Zürich 1970 (oorspr. 1938), p. 44: ‘Der Rechtsstaat braucht keine Liebe, sondern nüchterne Taten einer entschlossenen Verantwortlichkeit.’ F.H. von Meyenfeldt typeert de tegenstelling tussen recht en barmhartigheid zelfs als dopers (Anti-Revolutionaire Staatkunde XXIII, 1953, p. 380). (De wederdopers stelden het geestelijke en het aardse leven scherp tegenover elkaar.)

    • 33 Van Ruler 1978, p. 169, 171. Dit is bij hem wel ingebed in een theocratische visie op de overheid, die ik niet deel (J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, Zoetermeer 2011).

    • 34 Niebuhr 1957, p. 26.

    • 35 B. Goudzwaard, Grote taak voor kleine mensen, Den Haag 1969, p. 50.

    • 36 J. Douma, Ethiek en recht, Kampen 1990, p. 38; A. Rouvoet, Reformatorische staatsvisie, Nunspeet 1992, p. 174.

    • 37 Jackson 2003, p. 47.

    • 38 W.H. Velema, Het verval van de verzorgingsstaat I, Apeldoorn 1987, p. 10; J. Calvijn, Institutio religionis christianae IV, xx, par. 16.

    • 39 W. Werpehowski, ‘Reinhold Niebuhr’, in: The Blackwell Companion to Political Theology, Malden, MA/Oxford/Victoria, Austr. 2007, p. 185: ‘A love that seeks not its own simply cannot maintain itself in society since it is vulnerable to the inordinate self-assertion of others’. ‘There will always be an “admixture” of this love with concerns for order and justice in a world of self-interest, coercion, and violence.’

    • 40 Benedictus XVI, 2009, hoofdstuk III, par. 36.

    • 41 Niebuhr 1957, p. 41, 96.

    • 42 G.M. Koning e.a., De verzorgingsstaat voorbij, Nunspeet 1996, p. 24.

    • 43 J. Douma. Vrede in de maatschappij, Zwolle 1985, p. 208.

    • 44 H. Arendt, On Revolution, Londen 2006, p. 102: ‘And although the whole record of past revolutions demonstrates beyond doubt that every attempt to solve the social question with political means leads to terror, and that it is terror which sends revolutions to their doom, it can hardly be denied that to avoid this fatal mistake is almost impossible when a revolution breaks out under conditions of mass poverty.’

    • 45 Gastcollege d.d. 26 mei 2011 aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Kampen over ‘De publieke rol van de kerk’.

    • 46 J.P.H. Donner, toespraak op een symposium van de Stichting Present op 2 december 2009, in verkorte vorm gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 3 december 2009.

    • 47 Het motto van haar boek Atlas Shrugged is: ‘I swear by my life and love of it – that I will never live for the sake of another man, nor ask man to live for mine.’ Zie H. Achterhuis, De utopie van de vrije markt, Rotterdam 2010, p. 15-93.

    • 48 J.P. de Vries, ‘De sociale verantwoordelijkheid van de overheid’, in: W. Boerma e.a., Ieder zijn dagelijks brood’, Barneveld 1999, p. 12-23; Velema (1987, p. 31) wijst op het gevaar dat de mens wordt gereduceerd tot een teleenheid.

    • 49 J.P.H. Donner, toespraak d.d. 17 november 2012 in de Sint-Joriskerk te Amersfoort, gepubliceerd op de website www.kerkpleinamersfoort.nl.

    • 50 J.P.H. Donner, toespraak op een symposium van de Stichting Present op 2 december 2009.

    • 51 E. van Middelkoop, ‘Verzorgingsstaat, zorgzame samenleving en diaconie’ in: A. Kooij & C. Trimp, Zaaien op dankdag – opstellen over het diaconaat van de christelijke gemeente, Barneveld 1988, p. 92.

    • 52 In een rede op 1 oktober 2013 in de Bergkerk te Amersfoort, in verkorte vorm gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 28 september 2013.

    • 53 In de miljoenennota bij de Nederlandse rijksbegroting voor 2014 werd opgemerkt dat nog steeds bijna 60% van de collectieve uitgaven naar zorg en uitkeringen gaat.

    • 54 M. Vreugdenhil-Jager, ‘Een pijnlijk appel op burgerplichten’, Denkwijzer (studieblad van de ChristenUnie) 2013-2, p. 11.

    • 55 Vreugdenhil-Jager 2013, p. 8.

    • 56 N. Wolterstorff, Justice in love, Grand Rapids, Mich./Cambridge, VK 2001, p. 219: ‘Let it be noted that mercy in the form of alleviation of hardship is not always an exercise of gratuitous generosity, sometimes it is obligatory. The Samaritan in Jesus’ parable of the good Samaritan was, I would say, obligated to come to the aid of the wounded man, as were the priest and the Levite – though it was compassion rather than recognition of duty that led the Samaritan to act as he did.’

    • 57 E. Sengers 2013, p. 16-28; M. Jager-Vreugdenhil, ‘Kerken en de ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013, p. 90-97.

    • 58 Niebuhr 1957, p. 32, 49; Jackson 2003, p. 64.

    • 59 Kamerstukken II 1961/62, 6796, 3, MvT, p. 13.

    • 60 Van Ruler 1978, p. 172.

    • 61 Op het congres van de SGP, ‘Oog voor elkaar’; zie verslag in Nederlands Dagblad van 12 december 2012. Uit mijn betoog zal duidelijk zijn dat ik de mening van VVD- en SGP-Kamerleden op deze conferentie, dat hulp via een particuliere voedselbank de voorkeur verdient boven hulp van de overheid, evenmin deel.

    • 62 Informatiemap WMO, 2007 (uitgegeven door de diaconale bureaus van enkele gereformeerde kerkgenootschappen), p. 38 (geciteerd via Jager-Vreugdenhil, TRRB 2013, p. 81).

    • 63 Jager-Vreugdenhil, TRRB 2013, p. 79-90, geeft een overzicht van de beleidsplannen die de kerken op dit punt hebben ontwikkeld

    • 64 Bouwman 1907, p. 157; Van Ruler 1978, p. 166; Notenboom 1953, p. 8.

    • 65 Niebuhr 1957, p. 96.

    • 66 Als het om de centen gaat …, brochure over steun bij financiële problemen door diakenen van het Diaconaal Steunpunt van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), Zwolle 2013, p. 4.

    • 67 Als het om de centen gaat …, 2013, p. 8.

    • 68 Calvijn in een preek over Deut. 14:24-29; zie A. Biéler, La pensée économique et sociale de Calvin, Genève 1961, p. 439 e.v.

    • 69 De woorden vormen wel de titel van een handboek Diaconiewetenschap: H. Crijns, Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek Diaconiewetenschap, Kampen 2004.

    • 70 Als het om de centen gaat …, 2013, p. 37. Van gelijke strekking is wat in een ander landelijk document van het Diaconaal Steunpunt van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), Diaconaat, burgers en overheid (2005), wordt gesteld (p. 2): ‘Extern diaconaat houdt in dat de (plaatselijke) kerk zich bezighoudt met de leniging van (sociaalmaatschappelijke) nood van mensen in de samenleving. Dat gaat gepaard met spreken en handelen van de kerk naar de locale overheid en locale maatschappelijke organisaties en de samenleving zelf. Gericht op beïnvloeding van meningen en beleid inzake de aanpak van sociale problemen vanuit een bijbels-gereformeerd perspectief, op concrete leniging van nood.’

    • 71 Armoede in Nederland 2013, p. 21, 22 en ook p. 57: ‘De samenleving als geheel, bestuurders en politici in het bijzonder, hebben de verantwoordelijkheid en de plicht om ervoor te zorgen dat eenieder tot zijn of haar recht kan komen. Waar dit niet, niet afdoende of niet tijdig gebeurt, hebben kerken een belangrijke signalerende rol. Zij kunnen met of namens mensen in de knel pleiten voor veranderingen en verbeteringen bij verantwoordelijke politici en bestuurders.’

Dit artikel is een bewerkte versie van mijn artikel ‘Overheid en kerk in het publieke domein: wel onderscheid, geen waterscheiding’, in: S. van Bijsterveld & R. Steenvoorde (red.), 200 jaar Koninkrijk: religie, staat en samenleving, Oisterwijk 2013, p. 301-322.