Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Artikel

De vervolging van de rooms-katholieke kerk in Nederland (artikel 140 Sr)

Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
René Guldenmund, 'De vervolging van de rooms-katholieke kerk in Nederland (artikel 140 Sr)', TvRRB 2012-3, p. 55-70

    As a result of reported cases of child abuse by Roman Catholic priests and brothers in The Netherlands, a Dutch solicitor has formally accused the archdiocese of Utrecht and the diocese of Rotterdam of conspiracy. The charges being ill-founded were rejected by the public prosecutor. The present article points out that the charge of conspiracy was ill-considered and legally untenable under Dutch criminal law, because it could not be maintained that the archdiocese of Utrecht or the diocese of Rotterdam were parties to an agreement to commit the offences in question. Unfortunately child abuse and the tendency to keep it silent are a common problem in Dutch society, not only within the Roman Catholic Church, so it should be addressed accordingly. The Dutch Bishops’ Conference and representatives of congregations established in The Netherlands have set up a fact-finding committee under the expert guidance of the elder states-man Mr. Deetman to make an independent investigation into the facts and circumstances of sexual abuse of children within the ecclesiastical province of The Netherlands and to make recommendations for redress and compensation. The committee has submitted its report in December 2011. Like this the Dutch bishops and congregations have set an example how the problem of prescribed cases of child abuse within a complex social organization can be revealed and dealt with. For that purpose criminal law is a less appropriate instrument. It is satisfying to see that other organizations, religious and secular, have taken similar initiatives.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Dit artikel gaat in op de vraag of rooms-katholieke bisdommen onder het Nederlandse strafrecht kunnen worden gekwalificeerd als criminele organisaties die het seksueel misbruiken van minderjarigen als oogmerk hebben. Juridisch-technisch is een strafrechtelijke vervolging van een bisdom op deze gronden kansloos. Maar omdat hierover steeds weer discussies worden gevoerd, zowel in Nederland als in andere landen, is het toch zinvol deze rechtsgang nog eens in detail op zijn juridische merites te beoordelen. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan de complexe juridische structuur van de rooms-katholieke kerk.

      De oudste organisatie in Nederland is het aartsbisdom Utrecht, dat in het jaar 695 door paus Sergius I is opgericht. Het aartsbisdom is 1317 jaar oud, veel ouder dus dan de Staat der Nederlanden, ouder dan de provincies, ouder zelfs nog dan de waterschappen. De eerste aartsbisschop van Utrecht was de Heilige Willibrord (695-739), later uitgeroepen tot schutspatroon van Nederland. Andere beroemde bisschoppen van Utrecht waren de Heilige Bonifatius (753-754), de Heilige Radboud (899-917) en, na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, monseigneur Joannes Zwijsen (1853-1868) en Johannes kardinaal de Jong (1936-1955). Kardinaal de Jong was de eerste aartsbisschop van Utrecht die de titel van kardinaal werd toegekend, mede door zijn moedige optreden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De huidige aartsbisschop is Willem Eijk, sinds 18 februari 2012 kardinaal.
      Naar aanleiding van berichtgeving in de pers over seksueel misbruik van minderjarige jongens door rooms-katholieke priesters en broeders1xBroeders zijn kloosterlingen die geen priester zijn. in Nederland heeft strafrechtadvocaat mr. J. Boone op 12 maart 2010 aangifte gedaan tegen het aartsbisdom Utrecht.2xDat was nog vóór de onderzoeksopdracht aan de commissie-Deetman. Naar zijn mening zou het aartsbisdom moeten worden vervolgd als een ‘criminele organisatie’ in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat het ‘misbruik van kinderen’ zou hebben ‘gefaciliteerd’.3x‘Staat aansprakelijk na misbruik’, NRC Handelsblad 22 maart 2010. De aangifte was niet nader toegelicht en bovendien onjuist geformuleerd. De formulering van de aangifte is onjuist, omdat de organisatie niet de normadressaat is van art. 140 Sr. Anders gezegd: artikel 140 verbiedt deelneming aan een criminele organisatie en niet het vormen van een criminele organisatie, zoals hierna nog zal worden toegelicht. De aangifte vermeldt niet welke personen behorende tot het aartsbisdom dan wegens deelneming aan een criminele organisatie zouden moeten worden vervolgd. Het Openbaar Ministerie heeft deze aangifte dan ook binnen twee weken wegens gebrek aan onderbouwing ter zijde geschoven.4x‘Geen onderzoek OM naar aartsbisdom Utrecht’, Kerknieuws 25 maart 2010 (www.kerknieuws.nl). De Utrechtse hoofdofficier van justitie, mr. F. Westerbeke, die de aangifte tegen het aartsbisdom heeft moeten beoordelen, schrijft met gevoel voor understatement in zijn brief aan de raadsman dat de aangifte ‘te weinig specifiek’ is. Hij voegt daar het volgende praktische advies aan toe: Juist bij de aangifte van een ‘complex en ernstig misdrijf’ als deelneming aan een criminele organisatie ‘komt het aan op een gedegen, gedetailleerde en een zo feitelijk mogelijke onderbouwing van het gestelde’.5x‘Geen onderzoek OM naar aartsbisdom Utrecht’, Kerknieuws 25 maart 2010 (www.kerknieuws.nl).
      Op 16 december 2011 werd het Rapport-Deetman gepubliceerd.6xW. Deetman e.a., Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk, Amsterdam 2011. Naar aanleiding daarvan heeft advocaat Boone op 19 december 2011 opnieuw dezelfde aangifte ingediend, ditmaal tegen het bisdom Rotterdam, en daarbij aangevoerd dat het Rapport-Deetman daarvoor voldoende onderbouwing biedt.7x‘Advocaat doet aangifte tegen bisdom Rotterdam’, Kerknieuws 19 december 2011 (www.kerknieuws.nl). De officier van justitie van het arrondissement Rotterdam had er wat langer voor nodig dan die van het arrondissement Utrecht; hij moest immers de omvangrijke rapportage van de commissie-Deetman bestuderen op mogelijke aanwijzingen die de aangifte zouden kunnen ondersteunen. Deze werden ontoereikend bevonden en de aangifte werd op 16 maart 2012 geseponeerd.
      Twee strafrechtelijke aangiften tegen de rooms-katholieke kerk in Nederland, die in de media veel aandacht hebben gekregen, maar die op haalbaarheidsgronden zijn geseponeerd. In de strafrechtelijke en algemeen juridische literatuur is aan deze eenmansactie van de heer Boone nauwelijks aandacht besteed en dat is begrijpelijk. In een artikel in het Nederlands Juristenblad van 10 februari 2012 geeft Renée Kool, universitair hoofddocent aan het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen te Utrecht, een helder overzicht van alle theoretische mogelijkheden om rooms-katholieke instanties strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor misbruik van kinderen door priesters en broeders, met als conclusie dat die mogelijkheden uiterst beperkt zijn en dat deze strafvorderlijke acties neerkomen op een overvragen van het strafrecht.8xR.S.B. Kool, ‘Afrekenen met kerkelijk seksueel misbruik’, NJB 2012, 6, p. 376-382. De aangifte tegen het bisdom Rotterdam doet zij in een voetnoot af als juridisch onhoudbaar.9xKool 2012, p. 379, noot 27. Het onderhavige artikel kan beschouwd worden als een kanttekening bij die voetnoot. Terecht, zoals hierna zal blijken. Misschien zouden wij het hierbij moeten laten. Maar omdat ook in het buitenland, onder andere in België10x‘Onderzoeksrechter: Kerk criminele organisatie’, Kerknieuws 21 januari 2012 (www.kerknieuws.nl). en Italië11x‘ “Vaticaan hielp mee aan seksueel misbruik.” Italiaan wil Kerk en paus laten vervolgen’, NRC Handelsblad 28 september 2010. en bij het Internationaal Strafhof,12x‘SNAP ondermijnt vervolging Strafhof’, Katholiek Nieuwsblad 22 september 2011. met enige regelmaat aangiften worden ingediend waarbij de rooms-katholieke kerk of bisdommen in verband worden gebracht met criminele organisaties of als zodanig worden aangeduid, is het toch zinvol deze aangiften op hun strafrechtelijke merites te beoordelen.
      In het hierna volgende staan de pogingen om rooms-katholieke instanties, zoals bisdommen, langs strafrechtelijke weg aan te pakken centraal en worden hier vraagtekens bij geplaatst, met name bij de pogingen om deze instanties te kwalificeren als criminele organisaties. Daarmee wordt niet beoogd de strafbare gedragingen van rooms-katholieke priesters en broeders ten opzichte van aan hun zorg toevertrouwde jongens en het hun aangedane levenslange leed als onbeduidend voor te stellen. Het is ronduit beschamend dat seksueel misbruik van minderjarigen door gewijde bedienaren van de rooms-katholieke kerk heeft kunnen plaatsvinden, zelfs aanmerkelijk meer dan incidenteel, en dat de aanpak van de daders zo weinig daadkrachtig en zo weinig consistent is geweest. Maar de strafrechtelijke bepalingen die in het leven zijn geroepen om criminele organisaties aan te pakken zijn niet bij uitstek geschikt om genoegdoening aan slachtoffers te verschaffen of hun leed te verzachten. Daar kent ons rechtssysteem andere middelen voor.
      Aan het eind van deze bijdrage wordt het vraagstuk ook in een bredere rechtsstatelijke en maatschappelijke context geplaatst. Maar voor wij ons gaan verdiepen in de complexe strafrechtelijke doctrine van deelneming aan een criminele organisatie, in dit geval een die misbruik van kinderen zou faciliteren, moeten wij in verband met deze aangiften ten eerste helder voor ogen zien te krijgen wat onder ‘misbruik’ wordt verstaan, en ten tweede wat een bisdom is.

    • Wat is ‘seksueel misbruik’?

      De kwalificaties ‘kindermisbruik’ en ‘faciliteren’, zoals Boone die in zijn aanklacht gebruikte, komen in het Wetboek van Strafrecht niet voor. Wel kent het Wetboek van Strafrecht op het punt van zedenmisdrijven met kinderen een tiental delicten, die staan vermeld in Boek I, titel XIV (Misdrijven tegen de zedelijkheid). Artikel 249 Sr (ontucht met minderjarige kinderen binnen opvoedings-, onderwijs- en zorgrelaties) is het delict waar het hier feitelijk om gaat. Bij ‘faciliteren’ zouden we kunnen denken aan de deelnemingsdelicten ‘opzettelijk gelegenheid geven’ of ‘middelen of inlichtingen verschaffen’, bedoeld in artikel 48 Sr.
      Het Rapport-Deetman is niet langs strafrechtelijke lijnen opgezet. Dat zou ook weinig zin hebben, omdat het merendeel van de vermoedelijke feiten waarvan geen aangifte was gedaan − en daar gaat het Rapport-Deetman over − bij de aanvang van het onderzoek al verjaard was en er dus ook nooit tot een strafrechtelijke kwalificatie besloten was. Het Rapport-Deetman gaat uit van een samenstel van drie eigen definities, namelijk van ‘misbruik’, van ‘relationeel overwicht’ en van ‘seksuele contacten’.
      In het kader van de onderzoeksopdracht aan de commissie-Deetman wordt onder misbruik verstaan: ‘seksuele contacten van vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerkprovincie – geestelijken, religieuzen, pastoraal werkers met een kerkelijk dienstverband, leken en vrijwilligers werkzaam voor de Kerk – met een kind of jongere onder de achttien jaar, toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van genoemde vertegenwoordigers, zonder dat deze, als gevolg van lichamelijk of relationeel overwicht, emotionele druk, drang of geweld, het gevoel heeft (gehad) de seksuele contacten te kunnen weigeren.’
      Onder relationeel overwicht wordt verstaan: ‘een ongelijke machtsverhouding (volwassene-minderjarige, leerkracht-leerling, leiding-jeugdlid e.d.)’.
      Onder seksuele contacten wordt ten slotte verstaan: ‘alle daadwerkelijke seksuele aanrakingen, van het aanraken of doen aanraken van borsten en genitaliën, kussen met seksuele bedoelingen tot en met geslachtsgemeenschap (vaginaal, oraal of rectaal), of het binnendringen van vagina of rectum met voorwerpen of vingers’.13xDeetman e.a. 2011, p. 17-18.
      Dit samenstel van definities kan gezien worden als een nadere invulling van de ruim geformuleerde delictsomschrijving van artikel 249 Sr, zoals hiervoor weergegeven. Voor de toepassing van dit artikel geldt geen klacht- of hoorplicht en evenmin een aangifteplicht. In het Rapport-Deetman worden gevallen van misbruik ingedeeld naar toenemende ernst volgens een schaal van 1 tot en met 5.14xDeetman e.a. 2011, p. 57. Op het Rapport-Deetman komen wij hierna nog terug.

    • Wat is een bisdom?

      De gedachte om bisdommen te kwalificeren als criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr komt voort uit een gebrekkig begrip van de organisatie en de juridische structuur van de kerk.15xHet Rapport-Deetman besteedt in par. 4.1 uitgebreid aandacht aan de bestuursstructuur van de Nederlandse Kerkprovincie. Deetman e.a. 2011, p. 82-89. De kerk is niet te vergelijken met een bedrijf, een ministerie of een bestuursorgaan, en evenmin met een organisatie van drugscriminelen of illegale wapenhandelaren, die centraal vanuit de top geleid worden, maar zij is een gemeenschap van gelovigen, die uit allerlei personen, groepen en organisaties bestaat die binnen bepaalde grenzen een zekere autonomie kennen met eigen leiderschapsstructuren. Het aartsbisdom Utrecht is daar een onderdeel van en vormt met die kerk een organisch geheel. Of, zoals het Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk het omschrijft: ‘Een bisdom is een gemeenschap van christenen, die, wat geloof en sacramenten betreft, in gemeenschap zijn met hun bisschop en met de Kerk van Rome.’16xCompendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 167. Het woord ‘kerk’ is afgeleid van het byzantijns-Griekse woord ‘kyriakon’, dat betekent ‘bij de Heer, bij God behorend’. Om haar theologisch te duiden goddelijke zending midden in de wereld te kunnen vervullen maakt de kerk gebruik van juridische structuren, die niet haar wezen uitmaken, maar wel haar wereldlijke verschijningsvorm zijn. De rooms-katholieke kerk ontleent haar doel en zending aan de Bijbel en aan de traditie, die voor haar het fundament van haar bestaan zijn en die haar handelen dienen te bepalen.17xVgl. de dogmatische constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie Lumen gentium, nr. 8.
      De moderne staat heeft geprobeerd een evenwicht te vinden tussen zijn juridische noties en die van geïnstitutionaliseerde religieuze gemeenschappen. Artikel. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd rechtspersoonlijkheid bezitten en geregeerd worden door hun eigen statuut. Dit is een moderne redactie van artikel 1 van de Wet op de Kerkgenootschappen uit 1853,18xStb 1853, 102. De Wet op de Kerkgenootschappen is ingetrokken bij de Wet van 20 april 1988, Stb. 157. dat bepaalde: ‘Aan alle kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekerd alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen.’ De room-katholieke kerk is een internationaal kerkgenootschap, waarvan de Nederlandse kerkprovincie een zelfstandig onderdeel is, dat is onderverdeeld in zeven bisdommen (waarvan één aartsbisdom), die elk weer zijn onderverdeeld in dekenaten en parochies. Al deze zelfstandige onderdelen van de rooms-katholieke kerk hebben rechtspersoonlijkheid. Voor de rooms-katholieke kerk wordt het ‘eigen statuut’ bepaald door het kerkelijk recht. Dat betekent, kort gezegd, dat bisdommen niet door de staat worden opgericht of opgeheven en bisschoppen niet door de staat worden benoemd of van hun taak ontheven, maar door de paus.
      Geheel los van het feit dat bisdommen als zelfstandige onderdelen van de rooms-katholieke kerk rechtspersoonlijkheid bezitten, maken zij op grond van artikel 2:2 BW gebruik van rechtspersonen naar burgerlijk recht, meestal stichtingen, maar die vormen niet zelf het bisdom. Een bisdom heeft geen managementteam, geen raad van bestuur, geen raad van commissarissen, geen algemene ledenvergadering. Er is maar één persoon die het bisdom leidt en dat is de bisschop.19xHet Rapport-Deetman vat dit als volgt kernachtig samen: ‘Residerende bisschoppen zijn in hun bisdom wetgever, rechter, leraar, herder en bestuurder tegelijkertijd.’ Deetman e.a. 2011, p. 82. De bisschop is, binnen zijn bisdom, als enige bevoegd om priesters te wijden. Deze wijdingsmacht oefent hij uit in volstrekte autonomie, niet namens het bisdom of in opdracht van het bisdom of van de paus. Wel heeft hij zijn wijdingsmacht van de paus ontvangen. Gaat het om seculiere priesters,20xSeculiere priesters zijn priesters die niet tot een bepaalde religieuze orde of congregatie (instituut van gewijd leven) behoren, in tegenstelling tot reguliere priesters. Zij worden ook aangeduid als ‘wereldheren’ of kapelaans. dan bepaalt de bisschop als enige in welke parochie zij werkzaam zijn. Bij reguliere priesters21xReguliere priesters zijn priesters die tot een bepaalde religieuze orde of congregatie (instituut van gewijd leven) behoren, zoals de jezuïeten, de dominicanen of de broeders van St. Jan. gebeurt dat in overleg met de provinciale overste.22xIn dit verband de regionale overste in de Nederlandse kerkprovincie.
      De rooms-katholieke kerk is wereldwijd georganiseerd in ongeveer 2800 vrijwel autonome regionale bisdommen en aartsbisdommen en 250 andere vergelijkbare instellingen. Geheel los daarvan bestaan er enkele tientallen religieuze ordes en congregaties, tegenwoordig ‘instituten van gewijd leven’ genoemd, zoals de jezuïeten, de benedictijnen en de franciscanen. Deze instituten zijn elk weer over een groot aantal landen regionaal georganiseerd. Sommige zijn internationaal georganiseerd en hebben een algemeen overste in Rome (instituten van pauselijk recht) en regionale oversten in de landen waar zij gevestigd zijn. De leden van deze instituten vallen niet onder de jurisdictie van de plaatselijke residerende bisschoppen. Over het doen en laten van deze reguliere priesters en de instituten van gewijd leven, waarin zij zijn georganiseerd, heeft de plaatselijke bisschop derhalve geen zeggenschap. Dus ook niet over de agrarische bedrijven die sommige kloosters drijven, de bierbrouwerijen van de paters trappisten, en evenmin over de bejaardenoorden, ziekenhuizen, jeugdinstellingen en scholen die door sommige instituten van pauselijk recht worden geleid. Andere instituten van gewijd leven hebben een meer lokale betekenis en hebben een algemeen overste die indirect onder een diocesane bisschop valt (instituten van diocesaan recht). De hiërarchische structuur van de rooms-katholieke kerk heeft feitelijk alleen betrekking op de wijdingsmacht van de paus en de bisschoppen, die teruggaat tot de twaalf apostelen − dit wordt de ‘apostolische successie’ genoemd − en op de eenheid van het geloof en de moraal. Op dat punt strekt de macht van de paus zich ook uit over reguliere priesters. Zo kan de paus bijvoorbeeld een pater dominicaan die hoorleraar in de theologie is, maar die naar de mening van het centrale leergezag een afwijkende leer verkondigt, een doceer- of publicatieverbod opleggen.

      Een verband van bisdommen vormt een kerkprovincie, waarbinnen één bisdom een bijzondere status heeft: het aartsbisdom. Het hoofd daarvan, de aartsbisschop, vertegenwoordigt de kerkprovincie bij de Kerk van Rome. Hij staat in waardigheid wel boven zijn collega-bisschoppen, maar is ten algemene niet bevoegd hen instructies te geven of hen ter verantwoording te roepen. Hij is dus geen hiërarchisch overste van de andere bisschoppen, maar slechts de primus inter pares met in zeer beperkte gevallen een mogelijkheid tot ingrijpen. De aartsbisschop is ook niet bevoegd bisschoppen aan te stellen of te ontslaan; dat kan alleen de paus. De bisschoppen zijn binnen hun diocees in gemeenschap met de paus autonoom. De Nederlandse bisschoppen hebben gezamenlijk een bisschoppenconferentie opgericht, die leiding geeft aan de Nederlandse kerkprovincie. De aartsbisschop is niet q.q. voorzitter van de bisschoppenconferentie. Thans is dit inderdaad kardinaal Eijk, maar in 2010, ten tijde in van de aangifte, was dit de toenmalige bisschop van Rotterdam, monseigneur A. van Luyn. Deze collegiale structuur bestaat sinds de eerste dagen van de kerk23xGebaseerd op het Nieuwe Testament, Handelingen van de apostelen 15:6. en is in 1998 opnieuw bevestigd in het motu proprio Apostolos suos van paus Johannes Paulus II en verder uitgewerkt in het Directorium Apostolorum successores (2004).
      Op grond van het voorgaande is vervolgens de vraag aan de orde in hoeverre een bisdom voldoet aan het criterium ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr, of aan de criteria van het ‘functioneel daderschap’ als bedoeld in artikel 51 Sr, los nog van de vervolgvraag of deze organisaties zich daadwerkelijk schuldig hebben gemaakt aan criminele activiteiten.

    • Functioneel daderschap en de criminele organisatie

      De overheid die misdrijven wil aanpakken die in georganiseerd verband worden gepleegd, kan twee wegen bewandelen. De eerste is de weg van het zogenoemd ‘functioneel daderschap’, dat geregeld is in artikel 51 Sr. Daarbij worden de misdrijven die door individuele personen zijn begaan, toegerekend aan een rechtspersoon; vervolgens wordt dan tegen deze rechtspersoon of tegen zijn bestuurders een strafvordering ingesteld. In de literatuur wordt dit ‘organisatiecriminaliteit’ genoemd. Dit is een vorm van criminaliteit die wordt gepleegd door in principe bonafide organisaties,24xE. Huisman & E. Niemeijer, Zicht op organisatiecriminaliteit, ’Den Haag 1998, p. 1, aangehaald in Kesteloo 2011, p. 50 (zie noot 31). zoals bijvoorbeeld chemische bedrijven die illegaal giftige afvalstoffen lozen.
      De tweede weg is artikel 140 Sr, waarbij moet worden aangetoond dat er sprake is van een organisatie − en dat hoeft geen formele organisatie of rechtspersoon te zijn − die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, waarbij de leden van deze organisatie worden vervolgd wegens deelneming aan de organisatie. Het spreekt vanzelf dat dit een vorm van criminaliteit is die wordt gepleegd door in principe malafide organisaties.
      In beide gevallen kan de organisatie op grond van artikel 2:20 BW wegens strijd met de openbare orde worden ontbonden. In het algemeen treedt de rechter hierbij uiterst terughoudend op, zeker als het gaat om politieke of ideologische verenigingen.25xT.J. van der Ploeg, ‘Hoe moeilijk is het om een vereniging – of andere rechtspersoon – te verbieden?’, NJB 2012, 16, p. 1100.
      Renée Kool toont aan dat de eerste weg met betrekking tot de rooms-katholieke kerk niet begaanbaar is omdat aan drie van de vier criteria voor toepassing van artikel 51 Sr niet is voldaan.26xKool 2012, p. 380. In het kort: (1) het strafbaar handelen van individuele geestelijken is niet dienstig aan de rooms-katholieke kerk; integendeel, het is met haar uitgangspunten in strijd en het heeft de kerk juist schade toegebracht; (2) het past niet in de bedrijfsvoering van de kerk; en (3) het werd niet van hogerhand beschikt en evenmin aanvaard. Dit niet-aanvaarden vereist enige toelichting. Kool merkt hierover op dat uit het Rapport-Deetman niet blijkt ‘van het bestaan van een eenduidige bedrijfscultuur, met daaraan verbonden wetenschap en aanvaarding van het handelen van individuele plegers’. In gevallen van misbruik, ‘wanneer het niet anders kon’, werden wel maatregelen getroffen. ‘Hoewel deze vanwege de dienstbaarheid aan het kerkelijk belang veelal niet adequaat waren, geeft het wel blijk van niet-aanvaarding.’27xKool, 2012, p. 380. Het enige criterium waaraan wel wordt voldaan is dat de daders, omdat het nu eenmaal geestelijken waren, werkzaam waren ten behoeve van de kerk. Met betrekking tot dit vierde criterium moet dan nog de nuance worden toegevoegd dat, als men kindermisbruik begaan door reguliere geestelijken zou willen toerekenen aan een bisdom, dan ook aan dit vierde criterium niet is voldaan. Reguliere geestelijken vallen immers onder de jurisdictie van hun regionale overste, de ‘pater-provinciaal’, en niet onder die van de plaatselijke bisschop. Hiermee is niet gezegd dat een bisdom niet strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden. Als medewerkers van de kanselarij van een bisdom bijvoorbeeld fraude zouden plegen, niet te eigen bate maar ten behoeve van het bisdom, dan zou het bisdom wel degelijk langs de weg van het functioneel daderschap vervolgd en bestraft kunnen worden. Bij seksueel misbruik van kinderen is dit om de hiervoor genoemde redenen echter uitgesloten. De toepassing van artikel 51 Sr zal hier dan ook verder buiten beschouwing blijven. Wij zullen in het navolgende nu de tweede weg, die van de criminele organisatie, analyseren en bezien of de daarvoor geldende criteria op een bisdom kunnen worden toegepast.

      De gedachte om kindermisbruik aan te pakken langs de weg van artikel 140 Sr is curieus. Zoals gezegd gaat het bij artikel 140 om in beginsel malafide organisaties. Nu kunnen organisaties wel een malafide reputatie hebben, maar dan nog is het voor het Openbaar Ministerie buitengewoon lastig om in rechte het bewijs te leveren dat het om criminele organisaties gaat. Het Openbaar Ministerie heeft tevergeefs geprobeerd de motorclub Hells Angels (verdenking van wapenhandel, drugshandel), de groep van crimineel Holleeder (verdenking van afpersing) en de pedofielenclub Martijn (kinderporno) met toepassing van artikel 140 aan te pakken, wat niet is gelukt.28x‘Pedofielenvereniging door rechter verboden’, NRC Handelsblad 27 juni 2012. De pedofielenclub ‘Martijn’ is onlangs uiteindelijk wel bij rechterlijk vonnis ontbonden, maar dat is gebeurd in een civiele procedure op verzoek van het Openbaar Ministerie. In de strafrechtelijke procedure langs de weg van art. 140 Sr is dat niet gelukt. De gedachte om dit artikel toe te passen op onderdelen van de rooms-katholieke kerk, zoals bisdommen, ligt alleen daarom al niet voor de hand, omdat de rooms-katholieke kerk in alle opzichten een bonafide organisatie is, of, zoals de civiele kamer van de Rechtbank Utrecht het formuleerde, een organisatie met een bijzondere maatschappelijke positie in de samenleving.29x‘Beroep op verjaring misbruikzaak RK-kerk afgewezen’, NRC 29 september 2011 (www.nrc.nl).
      Het genoemde artikel 140 stelt de volgende gedraging strafbaar: ‘deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven’. De laatste acht jaar wordt dit artikel veelvuldig toegepast, met wisselend succes. In het Nederlands Juristenblad van 11 februari 2005 heeft mr. Corstens bij de ‘herontdekking’ van dit artikel al een kritische noot geplaatst en opgemerkt dat daarmee de arm van de strafrechtspleging flink was verlengd.30xG.J.M. Corstens, ‘Dijkdoorbraken in de strafrechtspleging’, NJB 2005, 6, p. 289. Artikel 140 is een merkwaardig en gecompliceerd artikel in het strafrecht, waarover zich inmiddels een uitgebreide jurisprudentie en doctrine hebben ontwikkeld.31xOver dit artikel zijn al enkele boeken gepubliceerd. Het meest recent is het interessante proefschrift van A.N. Kesteloo, Deelneming aan een criminele organisatie. Een onderzoek naar de strafbaarstellingen in artikel 140 Sr (proefschrift Open Universiteit), Nijmegen 2011. Een korte toelichting voor niet-juristen is bepaald niet overbodig. Wat is er zo merkwaardig aan dit artikel? Het commune strafrecht kent verschillende deelnemingsvormen die strafbaar zijn; dat zijn ‘accessoire delicten’, die alleen kunnen bestaan bij een hoofddelict. Iemand die diefstal pleegt, is strafbaar; dat is het hoofddelict. Maar ook degene die de diefstal niet zelf pleegt maar er wel aan deelneemt of er opdracht voor geeft, is strafbaar. Zo is ieder strafbaar die opzettelijk behulpzaam is bij die diefstal, of die daartoe opzettelijk gelegenheid geeft of daartoe de middelen of inlichtingen verschaft (art. 48 Sr). Bij artikel 140 Sr gaat het echter niet om deelneming aan strafbare feiten, maar om deelneming aan een organisatie met een ‘crimineel oogmerk’. Deelneming aan een criminele organisatie is dus geen accessoir delict, maar een hoofddelict.32xKesteloo 2011, p. 32 en 56.
      Belangrijk is nog het volgende. Bij toepassing van artikel 140 Sr wordt niet de ‘criminele organisatie’ vervolgd, maar degenen die aan die organisatie deelnemen. Anders gezegd: de ‘criminele organisatie’ is niet de norm-adressaat van artikel 140.33xKesteloo 2011, p. 39. De norm richt zich niet tot de organisatie, maar tot de leden daarvan. Dat zou ook niet kunnen, want dat zou neerkomen op een Gesinnungsstrafrecht, het strafbaar stellen van gedachten of neigingen, en dat is in strijd met het legaliteitsbeginsel, namelijk dat alleen strafbaar kan zijn wat in een daaraan voorafgaande wet als zodanig is aangeduid. Wij hebben een daadstrafrecht. Alleen handelingen kunnen strafbaar worden gesteld, niet bedoelingen, gedachten of oogmerken. Daarom heeft de wetgever artikel 140 zo geredigeerd dat slechts ‘deelneming’ aan een criminele organisatie strafbaar is, in theorie althans. Desondanks staat artikel 140 op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel,34xDat geldt in elk geval t.a.v. het lex certa-beginsel; zie hiervoor Kesteloo 2011, p. 283. en dat blijkt des te sterker als het zou worden toegepast op volkomen legale organisaties als de rooms-katholieke kerk, die bovendien zelf een zeer complexe structuur heeft.
      Voor de toepassing van artikel 140 zijn drie elementen van belang, die in de jurisprudentie van de Hoge Raad alle drie ruim worden uitgelegd:35xKesteloo 2011, p. 38 t.a.v. de organisatie, p. 46 t.a.v. het oogmerk en p. 54 t.a.v. deelneming aan.

      1. er moet een organisatie zijn;

      2. die organisatie moet een crimineel oogmerk hebben; en

      3. er moet sprake zijn van ‘deelneming aan’, dus van een feitelijk handelen.

      Ad 1. De organisatie

      De Hoge Raad stelt geen strenge eisen aan het begrip ‘organisatie’ in de zin van artikel 140.36xKesteloo 2011, p. 44. Er hoeft geen sprake te zijn van een rechtspersoon in civielrechtelijke zin. Voldoende is dat ten minste twee personen of rechtspersonen behoren tot een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband; de juridische status is niet van belang.37xKesteloo 2011, p. 34-35, met verwijzing naar de ‘Mariënburchtarresten’, HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442. Het kan een organisatie zonder juridische status zijn, het kan een vennootschap zijn, het kan zelfs een familie zijn.38xRb. Den Bosch 15 november 2005, LJN AU6134, AU6141, AU6143, AU6158, AU6162, AU6170; Kesteloo 2011, p. 1. Voldoende is dat de leden in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Zij hoeven geen wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.39xHR 5 september 2006, NJ 2007, 336, LJN AV4144, AV4122. Dit is het Terrorisme-arrest. Hierin ging het feitelijk om een terroristische organisatie. Ook is het niet nodig dat alle leden elkaar kennen. Een betrekkelijk los verband van samenwerkende individuen kan dus al gelden als een ‘organisatie’. Dat kan ook niet anders als het gaat om drugscriminelen, wapenhandelaren en beursfraudeurs, waartegen artikel 140 in hoofdzaak in stelling wordt gebracht. De Hoge Raad heeft het begrip ‘organisatie’ zeer ruim geïnterpreteerd om de instrumentele functie van artikel 140 veilig te stellen. Je kunt criminelen niet aanpakken als je al te hoge eisen aan hun organisatiestructuren gaat stellen. Daarmee blijft het begrip ‘organisatie’ welbewust schimmig. Een bisdom is in elk geval een organisatie en voldoet aan dit criterium.
      Uit de berichtgeving over de aangifte van de heer Boone blijkt dat het arrondissementsparket Utrecht werd verzocht het aartsbisdom te vervolgen als criminele organisatie wegens het faciliteren van het misbruik van kinderen. In deze termen spoort de aangifte niet met de delictsomschrijving van artikel 140 lid 1 Sr. Deze bepaling verbiedt immers ‘deelneming aan’ een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Was het de bedoeling dat het aartsbisdom zelf als organisatie, als rechtspersoon, zou worden vervolgd wegens deelneming aan een criminele organisatie? Dan is de vraag: welke is dan de criminele organisatie en wie zijn de andere deelnemers? Er zijn immers ten minste twee leden nodig om van een criminele organisatie te kunnen spreken. Of was het de bedoeling dat het aartsbisdom zou worden gekwalificeerd als criminele organisatie en dat de leden van het aartsbisdom wegens deelneming aan die organisatie zouden worden vervolgd? De aangiften vermelden echter niet welke personen behorende tot deze bisdommen dan wegens deelneming aan een criminele organisatie zouden moeten worden vervolgd. We volgen hier niettemin de tweede hypothese, maar dat impliceert dus dat het aartsbisdom zelf niet wordt vervolgd. Wel zou het aartsbisdom tegelijk met de veroordeling van de deelnemers verboden kunnen worden verklaard. Voor de aangifte tegen het bisdom Rotterdam geldt in grote lijnen hetzelfde.

      De vraag is nu dus: wie zijn de ‘leden’ van een bisdom? Zoals gezegd, het aartsbisdom is een onderdeel van de rooms-katholieke kerk en vormt daarmee een organisch geheel. Ingevolge artikel 2:2 BW wordt het geregeerd door zijn eigen statuut. Het canonieke recht bepaalt derhalve wie tot de rooms-katholieke kerk, en dus tot een bisdom, behoort en hoe men daar lid van wordt. Men wordt lid van de rooms-katholieke kerk door het sacrament van het doopsel. Tot de rooms-katholieke kerk behoren derhalve alle personen die gedoopt zijn in naam van de drie-ene God.40xCompendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 168. Anders dan veelal wordt aangenomen, is een bisdom niet een klerikaal gezelschap bestaande uit de bisschop en de in het bisdom werkzame priesters, broeders en zusters, maar omvat het ook alle rooms-katholieke lekengelovigen. Tot het aartsbisdom Utrecht behoren delen van de provincies Utrecht, Overijssel, Gelderland en Flevoland. De leden van het aartsbisdom Utrecht zijn derhalve alle gedoopte rooms-katholieken in deze provincies, ongeveer 20% van de bevolking, ruwweg 900.000 personen. Het bisdom Rotterdam valt ongeveer samen met de oppervlakte van de provincie Zuid-Holland en telt ongeveer 540.000 rooms-katholieken. Een officier van justitie die een dergelijke aangifte in behandeling heeft en, mocht hij tot vervolging overgaan, de rechters die hierover zullen oordelen, moeten zich realiseren dat, als zij katholiek gedoopt zijn, zij zelf ook leden zijn van die criminele organisatie en dan aanklager en rechter zijn in eigen zaak.
      Kesteloo merkt op dat bij grote samenwerkingsverbanden onderscheid kan worden gemaakt tussen ‘kernleden’ en ‘overige leden’. Daarbij zijn kernleden degenen die structureel en permanent deel uitmaken van de betreffende organisatie, en hoeven de overige leden niet per definitie deel uit te maken van het structurele en duurzame samenwerkingsverband, maar dit punt werkt hij niet verder uit.41xKesteloo 2011, p. 42. Ook in de aangiften tegen de bisdommen wordt dit subtiele onderscheid niet aangebracht. Toegepast op een bisdom komen als ‘kernleden’ in beeld: de bisschop zelf, de seculiere priesters en het actieve deel van de lekengelovigen. Wij zullen deze categorieën heel kort nader preciseren. De bisschop is hiervoor al aan de orde geweest. Seculiere priesters (ook wel genoemd ‘wereldheren’ of kapelaans) kunnen als ‘kernleden’ worden beschouwd. Zij worden door de bisschop aan een bepaalde parochie toegewezen en zijn aan de bisschop gehoorzaamheid verschuldigd. Om die reden kunnen zij als ‘kernleden’ worden beschouwd. Maar zij zijn geen werknemers met een arbeidscontract en ontvangen ook geen salaris van het bisdom. Feitelijk worden zij onderhouden door de collectes en kerkbijdragen van de gelovigen en dat maakt die gelovigen dan ook meteen tot actieve leden, tot ‘kernleden’. Dat zijn de lekengelovigen die regelmatig naar de kerk gaan en de sacramenten ontvangen en die bijdragen in de materiële noden van de kerk. Zoals hiervoor aangegeven, dragen zij hiermee ook bij in het onderhoud van de priesters en de bisschop. Immers, zonder de materiële bijdragen van de lekengelovigen zouden priesters niet kunnen functioneren. Volgens het vijfde gebod van de kerk zijn de gelovigen ook verplicht om de kerk materieel te ondersteunen. Hun aantal is ongeveer 8,6% van de gedoopte katholieken. In het aartsbisdom Utrecht zijn dit er ruim 77.000 en in het bisdom Rotterdam ruim 45.000. Natuurlijk is het mogelijk het aantal kernleden nog verder terug te brengen, maar hierbij moet wel worden bedacht (en hiermee lopen wij vooruit op ad 3. ‘Deelneming aan’) dat het vierde lid van artikel 140 Sr onder deelneming in elk geval financiële ondersteuning verstaat.

      Ad 2. Het criminele oogmerk

      Dit is het doorslaggevende vereiste, maar ook het moeilijkst te doorgronden criterium van artikel 140.42xKesteloo 2011, p. 45. Essentieel is dat de feitelijke werkzaamheden van het gestructureerde samenwerkingsverband gericht moeten zijn op het plegen van misdrijven. Daarbij gaat het niet om het oogmerk van de afzonderlijke leden, dus niet op een bijzondere vorm van opzet bij de daders, zoals bijvoorbeeld bij diefstal (‘met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen’), maar om het oogmerk van het naaste doel van het samenwerkingsverband als geheel.43xKesteloo 2011, p. 48. Daarbij is het daadwerkelijk plegen van die misdrijven niet noodzakelijk, wel dat die misdrijven worden beoogd. Dat daadwerkelijk misdrijven zijn gepleegd, draagt natuurlijk wel bij aan het bewijs van het criminele oogmerk van een organisatie.44xKesteloo 2011, p. 52. Overigens hoeft het oogmerk niet het formeel, eventueel in de statuten, vastgelegde doel van de organisatie te zijn. Een organisatie kan een edel formeel einddoel hebben en toch een criminele organisatie zijn.45xHR 8 mei 1978, NJ 1978, 314 m.nt. Van Veen, aangehaald in Kesteloo 2011, p. 46. In theorie zou onder een eerbiedwaardig bisdom een criminele organisatie schuil kunnen gaan.
      Toegepast op het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Rotterdam hebben wij nu dus twee organisaties van naar schatting respectievelijk 77.000 en 45.000 kernleden. Voldoen deze organisaties nu ook aan het criterium van het ‘criminele oogmerk’? Anders dan een drugsbende of een bende van vrouwenhandelaren heeft de rooms-katholieke kerk, waar de bisdommen zelfstandige onderdelen van zijn, een hechte structuur, gemeenschappelijke doelstellingen en regels en een consistente filosofie. Volgens de aangifte zou het aartsbisdom een criminele organisatie zijn met het oogmerk het plegen van seksuele handelingen met minderjarigen, dan wel het faciliteren daarvan. Het wordt lastig om dit te bewijzen in het licht van de doelstellingen van de kerk. Maar, zoals eerder opgemerkt, kan onder een organisatie met een edel formeel doel niettemin een criminele organisatie schuilgaan. Wij zullen het aspect van het criminele oogmerk dan ook langs twee lijnen benaderen: het formele, legale einddoel en het feitelijke naaste doel.

      Zoals eerder opgemerkt, is het aartsbisdom een onderdeel van de rooms-katholieke kerk. Het ‘oogmerk’ van het aartsbisdom is derhalve geen ander dan het oogmerk van de rooms-katholieke kerk en dat is het verkondigen van het Rijk Gods op aarde,46xCompendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 150. en dit omvat ook de katholieke moraal. Wij vinden dit in de katholieke Catechismus47xCompendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 434. en in de doorwrochte encyclieken van het centrale leergezag, voor de moraal in het bijzonder Veritatis splendor van Johannes Paulus II. Als het Openbaar Ministerie serieus had overwogen om tot vervolging van het aartsbisdom over te gaan, had het er niet omheen gekund om de doelstellingen en levensbeschouwing van de rooms-katholieke kerk af te wegen tegen de individuele perverse misdrijven van enkele van haar leden, hoe erg die ook zijn. Het oogmerk van een organisatie wordt toch bepaald door die organisatie zelf, en niet door ‘deelnemers’ die aantoonbaar in strijd hebben gehandeld met de doelstellingen en regels van die organisatie?
      De rooms-katholieke kerk gaat uit van een ‘spiritualiteit van gemeenschap’,48xJohannes Paulus II, Apostolische brief Novo millennio ineunte, nr. 43. dat is het onbaatzuchtig zoeken van de ander. De rooms-katholieke visie op de seksualiteit is daarmee in lijn: het hoofddoel van de seksualiteit is niet het bereiken van het eigen genot, maar het voortbrengen van nieuw leven. De ontuchtplegers hebben met dit uitgangspunt in strijd gehandeld en alleen zichzelf gezocht ten koste van de ander. Over de zonden tegen de kuisheid zijn de regels van de rooms-katholieke kerk, en daarmee van het aartsbisdom, duidelijk en daarbij wordt het volgende benadrukt: ‘Worden deze zonden jegens minderjarigen begaan, dan zijn ze een des te ernstiger aanslag op hun lichamelijke en morele integriteit.’49xCompendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 492. En op priesters en bisschoppen die zondigen, zijn de volgende woorden van Thomas van Aquino (1225-1274) van toepassing: ‘Een priester zondigt echter meer dan een leek en een bisschop meer dan een priester indien ze niet naleven wat ze zeggen omdat het onderwijzen van anderen hun taak is.’50x‘Magus autem peccat sacerdos quam laycus et episcopus quam sacerdos, si non seruant que dicunt, quia docere alios ad istos pertinent’, Thomas van Aquino, Over de Tien Geboden, Zoetermeer 1999, p. 85. Hoe men ook over deze levensbeschouwelijke visie op de seksualiteit mag denken, er valt niet uit af te leiden dat het plegen van ontucht met minderjarigen het oogmerk van de rooms-katholieke kerk zou zijn. Ook het toedekken van zonden is in strijd met de rooms-katholieke leer. De rooms-katholieke kerk leert namelijk dat wij medeverantwoordelijk zijn voor zonden die door anderen begaan worden als wij eraan meewerken ‘door ze niet bekend te maken of te verhinderen dat zij bekend worden, wanneer men ertoe gehouden is’ en ‘door hen die kwaad doen, te beschermen’.51xKatechismus van de Katholieke Kerk, Brussel – Utrecht 1995, nr.1868.
      Nu hoeft het Openbaar Ministerie zich daar niets van aan te trekken. Het kan vaststellen dat uit recente verklaringen van slachtoffers en getuigen blijkt dat in bepaalde internaten leerkrachten (priesters en broeders) ontuchtige handelingen hebben verricht met minderjarigen, en dat het criminele oogmerk van een organisatie in beginsel uit de feiten zou kunnen worden afgeleid. Dat is inderdaad zo, maar ook dan kan niet worden gesteld dat deze feiten werden begaan ter verwezenlijking van een crimineel oogmerk van het aartsbisdom. Ten eerste: ten tijde van de aangifte tegen het aartsbisdom was bekend dat zich misbruikfeiten hadden voorgedaan in het internaat Don Rua van de paters salesianen in ’s-Heerenberg. Inderdaad ligt ’s-Heerenberg op het grondgebied van het aartsbisdom, maar de paters salesianen zijn reguliere priesters die niet onder de jurisdictie van de aartsbisschop vallen. Ten tweede: het gaat hier om toepassing van artikel 249 Sr.

      Dit is een delict dat zich in het algemeen niet in georganiseerd verband voordoet en waar ook geen organisatie voor nodig is om het te kunnen begaan, anders dan bijvoorbeeld de internationale handel in cannabisproducten. Het ligt juist in de aard van deze misbruikdelicten dat zij zich in afzondering voordoen en in zeer veel gevallen onontdekt blijven.52xDeetman e.a. 2011, p. 117 met verwijzing naar een citaat van W.P.J. Pompe. Het is dus niet zo dat de individuele daders bij het misbruiken van kinderen onderling samenwerkten. Wel is het een raadsel waarom superieuren, voor zover zij hier weet van hadden, niet strenger en meer doortastend optraden. Maar het wankelmoedige optreden van enkele leidinggevenden is niet toereikend om staande te kunnen houden dat deze instituten van gewijd leven het oogmerk hadden seksueel misbruik van kinderen gemakkelijk te maken. Uit het Rapport-Deetman blijkt ook dat deze instituten regels hadden om misbruik te voorkomen, maar dat die niet consequent werden nageleefd en dat het toezicht op de naleving te wensen overliet. Natuurlijk zou het Openbaar Ministerie kunnen trachten te bewijzen dat een aantal priesters van Don Rua en enkele van hun superieuren een structureel samenwerkingsverband vormden die het plegen van misdrijven, in dit geval ontucht met jongens, tot oogmerk had. Maar dat biedt geen grond voor de stelling dat het aartsbisdom Utrecht een criminele organisatie zou zijn. Geconcludeerd kan worden dat aan het vereiste van het criminele oogmerk niet is voldaan.
      Bij de aangifte tegen het bisdom Rotterdam wordt ter onderbouwing verwezen naar het Rapport-Deetman. Het rapport zegt heel weinig over het bisdom Rotterdam, maar wel het een en ander over de toenmalige bisschop Bär. Het rapport vermeldt dat priesters die zich schuldig hadden gemaakt aan seksueel misbruik van jongens en daarom in het bisdom Rotterdam niet meer konden worden gehandhaafd, in andere bisdommen werden tewerkgesteld. Geconcludeerd wordt dat bisschop Bär niet adequaat tegen seksueel misbruik optrad, maar dat deze bestuurlijk onwenselijke situatie met de komst van een nieuwe bisschop ophield te bestaan.53xDeetman e.a. 2011, p. 274. De nieuwe bisschop was monseigneur A.H. van Luyn. Maar een bestuurlijk zwakke bisschop maakt het bisdom niet tot een criminele organisatie. Waar monseigneur Bär bestuurlijk mocht hebben gefaald, kan hem dit alleen zelf worden aangerekend, niet het bisdom. Het bisdom kent geen ander orgaan dan de bisschop. Ook hier is niet voldaan aan het vereiste van het criminele oogmerk.

      Ad 3. ‘Deelneming aan’

      De algemene eisen van ‘deelneming aan’ zijn dat iemand (1) moet behoren tot een organisatie, (2) een aandeel moet hebben in dan wel ondersteuning moet bieden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van die organisatie, en (3) wetenschap hebben van dit criminele oogmerk. Een deelnemer hoeft echter geen weet te hebben van concrete misdrijven die door de organisatie zijn gepleegd of worden beoogd.54xKesteloo 2011, p. 55. Artikel140 lid 4 Sr geeft van ‘deelneming’ een nadere specificatie en bepaalt dat onder deelneming mede wordt begrepen ‘het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun, alsmede het werven van gelden of personen’. Is eenmaal het bewijs geleverd dat een organisatie een crimineel oogmerk heeft, dan zijn volkomen legale handelingen, die uit zichzelf helemaal niet strafbaar zijn, misdrijven, zelfs als ze vóór dat moment van vaststelling hebben plaatsgevonden: het schrijven van facturen, het overmaken van geld, het werven van medewerkers, zolang het maar ten dienste van die organisatie was. Artikel 140 lid 4 Sr bepaalt dat onder deelneming mede wordt begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan, alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de organisatie.
      Gesteld dat het aartsbisdom Utrecht of het bisdom Rotterdam werkelijk als criminele organisaties zou zijn gekwalificeerd, quod non, dan maakt elke priester die een collecte aanbeveelt en iedere gelovige die daaraan gehoor geeft en geld in de collecteschaal deponeert, zich schuldig aan een ernstig misdrijf indien deze feiten plaatsvinden binnen de jurisdictie van het betrokken bisdom. Ook degenen die gelden aan een algemeen nut beogende instelling (anbi), gerelateerd aan het aartsbisdom of het bisdom Rotterdam, hebben overgemaakt en daarvoor belastingaftrek hebben gekregen, zouden zich dan schuldig hebben gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie en kunnen makkelijk worden opgespoord.
      En valt onder ‘stoffelijke steun’ ook niet het oprichten en in stand houden van een beeld van de stichter van een criminele organisatie? Op het Janskerkhof in Utrecht staat een beeld van de Heilige Willibrord, vervaardigd door Albert Termote. De Heilige Willibrord is de stichter van de kerk in Nederland en de eerste bisschop van Utrecht. Zou de gemeente Utrecht, die dit beeld onderhoudt, daarmee ook geen deelnemer aan diezelfde criminele organisatie zijn?
      Onder ‘werving’ kan worden verstaan het toedienen van het doopsel en het vormsel, het wijden van priesters en bisschoppen, het geven van catechese aan mensen die tot de kerk willen toetreden, het houden van preken, het verbreiden van geschriften en meer in het algemeen het uitdragen van het katholieke geloof, omdat dit uit zichzelf al wervend en missionair is.

    • Conclusies

      Geconcludeerd moet worden dat naar Nederlands recht de strafrechtelijke vervolging van Nederlandse bisdommen ter zake van misbruik van kinderen juridisch niet mogelijk is. Niet wegens overtreding van artikel 51 Sr (organisatiecriminaliteit) en niet wegens overtreding van artikel 140 Sr (deelneming aan criminele organisaties). En dat geldt niet alleen voor bisdommen, maar in beginsel ook voor andere bonafide levensbeschouwelijke en seculiere organisaties.
      In haar artikel in het Nederlands Juristenblad stelt Kool het volgende: ‘Het niet strafrechtelijk ter verantwoording kunnen roepen van nog levende, bekende plegers en bestuurders van de Rooms-Katholieke Kerk, blijkt voor velen onacceptabel en wordt ervaren als een schending van de rechtsstaat.’55xKool 2012, p. 376. Het zal wel niet zo bedoeld zijn, maar het is toch even schrikken. In het Rapport-Deetman wordt opgemerkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Nederlandse samenleving breed voorkomt en niet primair de rooms-katholieke kerk raakt.56xDeetman e.a. 2011, p. 267. Het doet zich overal voor waar kinderen en volwassenen intensief met elkaar omgaan, bij voetbalverenigingen, zwemverenigingen, jeugdkoren, de jeugdhulpverlening, op openbare en bijzondere scholen en op jeugdkampen. Dit maakt het kindermisbruik door priesters en broeders niet minder ernstig, of, zoals monseigneur De Korte, bisschop van Groningen-Leeuwarden, het scherp formuleerde: ‘Het vuil in andermans straat maakt onze katholieke straat niet schoner.’57x‘Wordt misbruik geestelijken zwaarder aangerekend dan anderen?’, Trouw 29 juni 2011 (www.trouw.nl). Maar het maakt de publieke verontwaardiging daarover wel wat selectief. In dit licht komt de opmerking van de SGP dat alle bisschoppen zouden moeten aftreden dan ook enigszins pedant over.58x‘SGP voor aftreden bisschoppen’, Kerknieuws 28 december 2011, en ‘SGP-leider: aftreden bisschop goed signaal’, Kerknieuws 29 december 2011 (www.kerknieuws.nl). Hoe komt het toch dat er zo’n hels kabaal is losgebarsten over misbruik door rooms-katholieke geestelijken, terwijl de ernstige feiten van kindermisbruik in de jeugdzorg, die het onderzoek van de commissie-Samson59xDe commissie-Samson is op 16 juli 2010 ingesteld door de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie met als opdracht onderzoek te doen naar seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen voor jeugdzorg en in pleeggezinnen. Zij heeft op 8 oktober 2012 haar rapport uitgebracht met als titel Omringd door zorg, toch niet veilig. De commissie-Samson heeft tussentijds zeven openbare berichten uitgebracht, het eerste op 23 september 2010 en het zevende op 29 mei 2012 (www.onderzoek-seksueel-kindermisbruik.nl). aan het licht heeft gebracht en waarover zeven tussentijdse openbare berichten zijn uitgebracht, in betrekkelijke stilte zijn ontvangen?
      Geconcludeerd kan worden dat de (inmiddels geseponeerde) aangiften tegen het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Rotterdam met het doel deze bisdommen te kwalificeren als criminele organisaties, ondoordacht en juridisch onhoudbaar zijn. De belangrijkste reden is dat niet staande kan worden gehouden dat een bisdom het oogmerk zou hebben minderjarigen seksueel te misbruiken. Ten algemene geldt dit ook voor andere bonafide organisaties waar kindermisbruik voorkomt.
      Kindermisbruik en de reflex om dit stil te houden komen breed voor in de Nederlandse samenleving, niet alleen binnen de rooms-katholieke kerk. Met de opdracht aan de commissie-Deetman heeft de rooms-katholieke kerk in Nederland een voorbeeld gesteld om de aard en omvang van het probleem zichtbaar te maken en op basis daarvan tot genoegdoening te komen. Het strafrecht is een te grofstoffelijk instrument om in deze gevoelige materie aan alle belangen recht te doen. Met een civielrechtelijke aanpak en mediation zijn de belangen van de slachtoffers het beste gediend.60xKool 2012, p. 377. De gezamenlijke bisschoppen en de religieuze ordes en congregaties (de instituten voor gewijd leven) hebben ingestemd met een compensatieregeling voor misbruikslachtoffers.61xwww.meldpuntmisbruikrkk.nl. Daarvoor zijn een meldpunt, een klachtencommissie en een compensatiecommissie in het leven geroepen, waarmee invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen D, F, G en H van de commissie-Deetman.62xDeetman e.a. 2011, p. 283-284. Andere levensbeschouwelijke organisaties en de overheid hebben initiatieven genomen die in dezelfde richting lijken te gaan. De aanpak van kindermisbruik is ermee gediend als het niet wordt beschouwd als een probleem dat alleen de rooms-katholieke kerk aangaat.63xDit is in lijn met aanbeveling I van de commissie-Deetman, waarin wordt aangedrongen op een geïntegreerde en effectieve aanpak van kindermisbruik; Deetman e.a. 2011, p. 284-286.

    Noten

    • * Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. De auteur is dank verschuldigd aan enkele magistraten, staand, zittend en in ruste, voor hun bemoedigend commentaar, van wie alleen genoemd mag worden mr. A. Herstel, voormalig hoofdofficier van justitie en politierechter te Utrecht. Dank ook aan de deken van Den Haag, dr. A. van der Helm, voor zijn canoniek-rechtelijk commentaar.
    • 1 Broeders zijn kloosterlingen die geen priester zijn.

    • 2 Dat was nog vóór de onderzoeksopdracht aan de commissie-Deetman.

    • 3 ‘Staat aansprakelijk na misbruik’, NRC Handelsblad 22 maart 2010.

    • 4 ‘Geen onderzoek OM naar aartsbisdom Utrecht’, Kerknieuws 25 maart 2010 (www.kerknieuws.nl).

    • 5 ‘Geen onderzoek OM naar aartsbisdom Utrecht’, Kerknieuws 25 maart 2010 (www.kerknieuws.nl).

    • 6 W. Deetman e.a., Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk, Amsterdam 2011.

    • 7 ‘Advocaat doet aangifte tegen bisdom Rotterdam’, Kerknieuws 19 december 2011 (www.kerknieuws.nl).

    • 8 R.S.B. Kool, ‘Afrekenen met kerkelijk seksueel misbruik’, NJB 2012, 6, p. 376-382.

    • 9 Kool 2012, p. 379, noot 27. Het onderhavige artikel kan beschouwd worden als een kanttekening bij die voetnoot.

    • 10 ‘Onderzoeksrechter: Kerk criminele organisatie’, Kerknieuws 21 januari 2012 (www.kerknieuws.nl).

    • 11 ‘ “Vaticaan hielp mee aan seksueel misbruik.” Italiaan wil Kerk en paus laten vervolgen’, NRC Handelsblad 28 september 2010.

    • 12 ‘SNAP ondermijnt vervolging Strafhof’, Katholiek Nieuwsblad 22 september 2011.

    • 13 Deetman e.a. 2011, p. 17-18.

    • 14 Deetman e.a. 2011, p. 57.

    • 15 Het Rapport-Deetman besteedt in par. 4.1 uitgebreid aandacht aan de bestuursstructuur van de Nederlandse Kerkprovincie. Deetman e.a. 2011, p. 82-89.

    • 16 Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 167.

    • 17 Vgl. de dogmatische constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie Lumen gentium, nr. 8.

    • 18 Stb 1853, 102. De Wet op de Kerkgenootschappen is ingetrokken bij de Wet van 20 april 1988, Stb. 157.

    • 19 Het Rapport-Deetman vat dit als volgt kernachtig samen: ‘Residerende bisschoppen zijn in hun bisdom wetgever, rechter, leraar, herder en bestuurder tegelijkertijd.’ Deetman e.a. 2011, p. 82.

    • 20 Seculiere priesters zijn priesters die niet tot een bepaalde religieuze orde of congregatie (instituut van gewijd leven) behoren, in tegenstelling tot reguliere priesters. Zij worden ook aangeduid als ‘wereldheren’ of kapelaans.

    • 21 Reguliere priesters zijn priesters die tot een bepaalde religieuze orde of congregatie (instituut van gewijd leven) behoren, zoals de jezuïeten, de dominicanen of de broeders van St. Jan.

    • 22 In dit verband de regionale overste in de Nederlandse kerkprovincie.

    • 23 Gebaseerd op het Nieuwe Testament, Handelingen van de apostelen 15:6.

    • 24 E. Huisman & E. Niemeijer, Zicht op organisatiecriminaliteit, ’Den Haag 1998, p. 1, aangehaald in Kesteloo 2011, p. 50 (zie noot 31).

    • 25 T.J. van der Ploeg, ‘Hoe moeilijk is het om een vereniging – of andere rechtspersoon – te verbieden?’, NJB 2012, 16, p. 1100.

    • 26 Kool 2012, p. 380.

    • 27 Kool, 2012, p. 380.

    • 28 ‘Pedofielenvereniging door rechter verboden’, NRC Handelsblad 27 juni 2012. De pedofielenclub ‘Martijn’ is onlangs uiteindelijk wel bij rechterlijk vonnis ontbonden, maar dat is gebeurd in een civiele procedure op verzoek van het Openbaar Ministerie. In de strafrechtelijke procedure langs de weg van art. 140 Sr is dat niet gelukt.

    • 29 ‘Beroep op verjaring misbruikzaak RK-kerk afgewezen’, NRC 29 september 2011 (www.nrc.nl).

    • 30 G.J.M. Corstens, ‘Dijkdoorbraken in de strafrechtspleging’, NJB 2005, 6, p. 289.

    • 31 Over dit artikel zijn al enkele boeken gepubliceerd. Het meest recent is het interessante proefschrift van A.N. Kesteloo, Deelneming aan een criminele organisatie. Een onderzoek naar de strafbaarstellingen in artikel 140 Sr (proefschrift Open Universiteit), Nijmegen 2011.

    • 32 Kesteloo 2011, p. 32 en 56.

    • 33 Kesteloo 2011, p. 39.

    • 34 Dat geldt in elk geval t.a.v. het lex certa-beginsel; zie hiervoor Kesteloo 2011, p. 283.

    • 35 Kesteloo 2011, p. 38 t.a.v. de organisatie, p. 46 t.a.v. het oogmerk en p. 54 t.a.v. deelneming aan.

    • 36 Kesteloo 2011, p. 44.

    • 37 Kesteloo 2011, p. 34-35, met verwijzing naar de ‘Mariënburchtarresten’, HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442.

    • 38 Rb. Den Bosch 15 november 2005, LJN AU6134, AU6141, AU6143, AU6158, AU6162, AU6170; Kesteloo 2011, p. 1.

    • 39 HR 5 september 2006, NJ 2007, 336, LJN AV4144, AV4122. Dit is het Terrorisme-arrest. Hierin ging het feitelijk om een terroristische organisatie.

    • 40 Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 168.

    • 41 Kesteloo 2011, p. 42.

    • 42 Kesteloo 2011, p. 45.

    • 43 Kesteloo 2011, p. 48.

    • 44 Kesteloo 2011, p. 52.

    • 45 HR 8 mei 1978, NJ 1978, 314 m.nt. Van Veen, aangehaald in Kesteloo 2011, p. 46.

    • 46 Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 150.

    • 47 Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 434.

    • 48 Johannes Paulus II, Apostolische brief Novo millennio ineunte, nr. 43.

    • 49 Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk nr. 492.

    • 50 ‘Magus autem peccat sacerdos quam laycus et episcopus quam sacerdos, si non seruant que dicunt, quia docere alios ad istos pertinent’, Thomas van Aquino, Over de Tien Geboden, Zoetermeer 1999, p. 85.

    • 51 Katechismus van de Katholieke Kerk, Brussel – Utrecht 1995, nr.1868.

    • 52 Deetman e.a. 2011, p. 117 met verwijzing naar een citaat van W.P.J. Pompe.

    • 53 Deetman e.a. 2011, p. 274. De nieuwe bisschop was monseigneur A.H. van Luyn.

    • 54 Kesteloo 2011, p. 55.

    • 55 Kool 2012, p. 376.

    • 56 Deetman e.a. 2011, p. 267.

    • 57 ‘Wordt misbruik geestelijken zwaarder aangerekend dan anderen?’, Trouw 29 juni 2011 (www.trouw.nl).

    • 58 ‘SGP voor aftreden bisschoppen’, Kerknieuws 28 december 2011, en ‘SGP-leider: aftreden bisschop goed signaal’, Kerknieuws 29 december 2011 (www.kerknieuws.nl).

    • 59 De commissie-Samson is op 16 juli 2010 ingesteld door de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie met als opdracht onderzoek te doen naar seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen voor jeugdzorg en in pleeggezinnen. Zij heeft op 8 oktober 2012 haar rapport uitgebracht met als titel Omringd door zorg, toch niet veilig. De commissie-Samson heeft tussentijds zeven openbare berichten uitgebracht, het eerste op 23 september 2010 en het zevende op 29 mei 2012 (www.onderzoek-seksueel-kindermisbruik.nl).

    • 60 Kool 2012, p. 377.

    • 61 www.meldpuntmisbruikrkk.nl.

    • 62 Deetman e.a. 2011, p. 283-284.

    • 63 Dit is in lijn met aanbeveling I van de commissie-Deetman, waarin wordt aangedrongen op een geïntegreerde en effectieve aanpak van kindermisbruik; Deetman e.a. 2011, p. 284-286.

Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. De auteur is dank verschuldigd aan enkele magistraten, staand, zittend en in ruste, voor hun bemoedigend commentaar, van wie alleen genoemd mag worden mr. A. Herstel, voormalig hoofdofficier van justitie en politierechter te Utrecht. Dank ook aan de deken van Den Haag, dr. A. van der Helm, voor zijn canoniek-rechtelijk commentaar.

Print dit artikel