Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Redactioneel

Is het laatste woord aan de Staat of misschien toch aan de SGP?

Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Carla Zoethout, 'Is het laatste woord aan de Staat of misschien toch aan de SGP?', TvRRB 2010-2, p. 3-4

Dit artikel wordt geciteerd in

      Met de uitspraak van de Hoge Raad op 9 april 2010 lijkt ‘de SGP-zaak’ definitief gesloten. De zaak die in 2005 begon met een procedure van het Proefprocessenfonds Clara Wichmann (en negen andere belangenorganisaties!) tegen de Staat, zou uiteindelijk tot meerdere procedures leiden waarbij de rechters elkaar soms op opmerkelijke wijze tegenspraken. De Hoge Raad heeft nu beslist dat de Staat maatregelen moet nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) het passief kiesrecht aan vrouwen toekent. Daarbij moet de Staat een maatregel treffen die effectief is en tegelijkertijd de minste inbreuk maakt op de grondrechten van de (leden van de) SGP. Welke maatregelen dat zijn, is niet aan de rechter ter beoordeling. Aldus de Hoge Raad.
      De belangrijkste verdragsrechtelijke bepaling die in de verschillende zaken over deze kwestie centraal stond, is artikel 7 sub c van het VN-Vrouwenverdrag, een bepaling die staten ertoe verplicht ‘niet alleen passende maatregelen te nemen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, maar ook om vrouwen in het bijzonder het recht te verzekeren om op gelijke voet met mannen deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land’.
      In een annotatie van Sophie van Bijsterveld in dit nummer wordt specifiek op dit arrest ingegaan. Maar wat daarnaast intrigerend is, is de vraag of de uitspraak niet veel verstrekkender (maar niet-voorziene) consequenties heeft dan alleen voor de SGP zelf. Zou je niet kunnen zeggen dat artikel 7 sub c VN-Vrouwenverdrag de Staat er eigenlijk toe verplicht alle politieke partijen op hun kieslijsten om en om een man en een vrouw te laten plaatsen (voor zover zij dat niet al doen)? Zou niet pas dan het recht van vrouwen om ‘op gelijke voet met mannen deel te nemen aan het politieke leven’ daadwerkelijk zijn gerealiseerd?
      De kwestie is niet volkomen uit de lucht gegrepen, maar is een aantal jaren geleden in Frankrijk wettelijk ingevoerd, met de Wet op de ‘parité’ uit 2000. Vanuit de gedachte dat vrouwen de helft van de mensheid vormen, maar dat – vooral in Frankrijk – in de politiek de ‘éminence grise’ de dienst uitmaakte, werd een systeem ingevoerd waarin politieke partijen verplicht werden een man en een vrouw beurtelings op de kieslijsten te plaatsen. Aan de grondwetswijziging uit 1999 (want die was hiervoor in Frankrijk nodig) was een jarenlange ideologische discussie voorafgegaan. Twee visies waren te onderscheiden. Aan de ene kant stonden degenen die stelden dat volksvertegenwoordigers geacht worden individuen en daarmee het land als geheel te representeren, en aan de andere kant degenen die vonden dat een vertegenwoordiger staat voor een veelheid van belangen, voor groepen, voor collectiviteiten. Aan de laatste visie is in Frankrijk voorrang gegeven, met als doel de politieke instituties in het hele land grondig te veranderen.
      Terug naar de Nederlandse situatie. Gesteld dat de regering met een wet komt die een eerlijke verdeling van mannen en vrouwen op de kieslijst voorschrijft (en die dus voor alle partijen zou moeten gelden), zou daarmee dan tegemoet worden gekomen aan de intentie van het rechterlijk oordeel? Dat valt te betwijfelen. Het is namelijk zeer de vraag of SGP-vrouwen bereid zullen zijn hun stem uit te brengen op een vrouw. In een opmerkelijk artikel in de Volkskrant van 17 april 2010 roept Yvonne Opschoor op ‘ons moderne en mondige SGP-vrouwen onze eigen boontjes te laten doppen’. Zij eindigt haar pleidooi aldus: ‘De taken die God voor ons heeft bestemd, zijn zo divers en uitdagend, daar hoeft geen verkiezingslijst bij.’ Juridisch gezien mag er dan geen rangorde binnen de grondrechten bestaan, in de praktijk zou de godsdienstvrijheid uiteindelijk wel eens kunnen prevaleren…


Print dit artikel