DOI: 10.5553/SJB/056266842023060001025

Surinaams JuristenbladAccess_open

Jurisprudentie

Kantongerecht in het Eerste Kanton A.R. no. 17-4005

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'Kantongerecht in het Eerste Kanton A.R. no. 17-4005', Surinaams Juristenblad Aflevering 1 2023, DOI: 10.5553/SJB/056266842023060001025

Dit artikel wordt geciteerd in

      Een beroep door de werknemer op kennelijk onredelijk ontslag door de werkgever wordt afgewezen, aangezien sprake is van seksuele intimidatie zijdens de werknemer. Onder seksuele intimidatie moet worden verstaan alle vormen van ongewenst lichamelijk contact. Dit kan een arm om de schouder zijn, beetpakken, knijpen, zoenen, de weg versperren of aanranden. In iemands ‘comfortzone’ komen kan ook een vorm van fysieke seksuele intimidatie zijn. Seksuele intimidatie kan opzettelijk plaatsvinden, maar ook onbedoeld. Het gaat hierbij niet om de intentie van pleger, maar om hoe de andere partij zulks ervaart: wat voor de één onschuldig is, kan voor de ander als vervelend, ongewenst, of intimiderend ervaren worden. Iedereen bepaalt zelf waar de grens ligt tussen gewenst en ongewenst gedrag.

      Kantongerecht in het Eerste Kanton
      A.R. no. 17-4005
      25 augustus 2021

      Vonnis in de zaak van:

      P., M. I.,
      wonende te Wanica ten deze woonplaats kiezende te Paramaribo,
      eiser,
      gemachtigde: mr. M.A. Gout, advocaat

      tegen

      A. MARITIEME AUTORITEIT SURINAME, rechtspersoon gevestigd en kantoorhoudende aan de Cornelis Jongbawstraat no. 02 te Paramaribo, gemachtigde: mr. D.S. Kraag, advocaat,

      B. DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, voornamelijk het Ministerie van Arbeid in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo, gevolmachtigde: mr. M. Kandhai-Ramai, verbonden aan het Bureau Landsadvocaat,

      gedaagden,

      Partijen worden hierna aangeduid als “eiser” en “gedaagde sub. A en gedaagde sub. B”.

      1. Het procesverloop
      1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende proceshandelingen/stukken:

      • het inleidend verzoekschrift dat op 13 september 2017 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend met producties;

      • de conclusie van eis d.d. 09 januari 2018;

      • de conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde sub. B met producties;

      • de conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde sub. A;

      • de conclusie van repliek en uitlating producties;

      • de conclusie van dupliek van de zijde van gedaagde sub. B;

      • de conclusie van dupliek van de zijde van gedaagde sub. A;

      • de rolbeschikking de dato 07 december 2020 tot het overleggen door gedaagde sub. A van de attesten van de vrouwelijke medewerker die als gevolg van het handelen van eiser medisch behandeld moest worden.

      1.2 Uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

      2. De feiten
      2.1 Eiser is op 04 mei 1992 in dienst van gedaagde sub. A getreden. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van medewerker hydrologie 1e klasse op de afdeling nautisch beheer tegen een brutoloon van SRD 4.463,78 (vierduizend vierhonderd drie en zestig Surinaamse dollar en acht en zeventig dollarcent) per maand.
      2.2 Gedaagde sub. A heeft bij brief van 02 januari 2017 eiser op non-actief gesteld,
      2.3 De Minister van Arbeid Technologische Ontwikkeling en Milieu heeft bij beschikking met kenmerk OC 005/17 van 01 februari 2017 vergunning verleend om de dienstbetrekking met eiser te beëindigen.
      2.4 Gedaagde sub. A heeft op 31 juli 2017 de dienstbetrekking met eiser beëindigd.

      3. De vordering, de grondslag van de vordering en het verweer
      3.1 Eiser vordert, voorzover uitvoerbaar bij voorraad;

      Primair

      1. Voor recht te verklaren dat gedaagde sub. A de dienstbetrekking met eiser kennelijk onredelijk heeft doen eindigen op 31 juli 2017.

      2. Gedaagde sub. A te veroordelen om de dienstbetrekking met eiser te herstellen op straffe van een dwangsom van SRD 5.000, - per dag indien zij in gebreke blijft om uitvoering te geven aan het in deze te wijzen vonnis.

      3. Gedaagde sub A te veroordelen om aan eiser te betalen een schadevergoeding zijnde het bruto maandloon van eiser over de periode 01 augustus 2017 tot aan de dag van het herstel van de dienstbetrekking.

      4. Gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiser de kosten voor rechtsbijstand van SRD 4.320, - en de deurwaarderskosten van SRD 500, -.

      5. Gedaagde sub. A te veroordelen in de kosten van het geding.

      Subsidiair

      1. Voor recht te verklaren dat gedaagde sub. A de dienstbetrekking met eiser kennelijk onredelijk heeft doen eindigen op 31 juli 2017.

      2. Voor recht te verklaren dat gedaagde sub. B algemene beginselen van behoorlijkbestuur heeft geschonden bij het verlenen van de ontslagvergunning aan gedaagde sub. A om de dienstbetrekking met eiser te beëindigen als gevolg waarvan onrechtmatig tegen eiser is gehandeld.

      3. Gedaagde sub. A te veroordelen om aan eiser te betalen op grond van artikel 1615s van het Burgerlijk Wetboek een bedrag van SRD 271.378, - vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar te rekenen van 13 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

      4. Gedaagde sub. B te veroordelen om aan eiser te betalen een schadevergoeding, op te maken bij schadestaat, wegens het niet genieten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de pensioenschade als gevolg van de voortijdige beëindiging van de dienstbetrekking door gedaagde sub. A.

      5. Gedaagden te veroordelen, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan eiser de kosten voor rechtsbijstand van SRD 4.320, - en de deurwaarderskosten van SRD 500, -.

      6. Gedaagden te veroordelen, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding.

      Meer subsidiair

      1. Voor recht te verklaren dat gedaagde sub. B algemene beginselen van behoorlijkbestuur heeft geschonden bij het verlenen van de ontslagvergunning aan gedaagde sub. A om de dienstbetrekking met eiser te beëindigen als gevolg waarvan onrechtmatig tegen eiser is gehandeld.

      2. Gedaagde sub. A te veroordelen om aan eiser te betalen op grond van artikel 1615s van het Burgerlijk Wetboek een bedrag van SRD 271.378, - vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar te rekenen van 13 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

      3. Gedaagde sub. B te veroordelen om aan eiser te betalen een schadevergoeding, op te maken bij schadestaat, wegens het niet genieten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de pensioenschade als gevolg van de voortijdige beëindiging van de dienstbetrekking door gedaagde sub. A.

      4. Gedaagde sub. B te veroordelen, tot betaling aan eiser de kosten voor rechtsbijstand van SRD 4.320, - en de deurwaarderskosten van SRD 500, -.

      5. Gedaagde sub. B te veroordelen in de kosten van het geding.

      3.2 Eiser legt ten grondslag aan zijn vordering dat gedaagde sub. A zijn dienstbetrekking kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
      3.3 Gedaagden hebben verweer gevoerd welk verweer erop neer komt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie. Op dit verweer komt de kantonrechter terug voorzover van belang voor de beslissing in deze zaak.

      4. De beoordeling
      4.1 Eiser stelt dat gedaagde sub. A zijn dienstbetrekking kennelijk onredelijk heeft beëindigd omdat in aanmerking genomen de 25 dienstjaren van de eiser de gevolgen voor eiser van de beëindiging van de dienstbetrekking in onevenredige verhouding staat tot het belang van gedaagde sub. A bij de beëindiging van de dienstbetrekking. Voorts stelt hij dat gedaagde sub. A ten onrechte de aan hem verweten gedraging als seksueel intimidatie heeft aangemerkt. Gedaagde sub A stelt dat de vrouwelijke collega tegen wie de handeling is gepleegd serieuze mentale klachten heeft overgehouden van de gedraging van eiser. Gedaagde sub. A stelt dat de vrouwelijke collega gedurende 1 (één) maand niet in staat was te werken en enige tijd psychologisch moest worden begeleid als gevolg van de handeling van eiser.
      De dienstbetrekking met eiser is beëindigd omdat hij zich op 13 december 2016 schuldig zou hebben gemaakt aan onbetamelijk fysiek seksueel getint gedrag tegenover een vrouwelijke medewerker. Eiser zou tegen de collega in het Surinaams hebben gezegd “Als ik niet was getrouwd, was ik wel met jou getrouwd en (naam medewerker), dit pakket is een omhelzing waard” waarbij hij bij het geven van de omhelzing zijn wang tegen dat van de vrouwelijke medewerker drukte en een kusgeluid maakte. Eiser stelt dat zijn intentie niet was om de medewerker seksueel te intimideren.
      Naar het oordeel van de kantonrechter wordt onder andere als seksuele intimidatie verstaan alle vormen van ongewenst lichamelijk contact. Dit kan een arm om de schouder zijn, beetpakken, knijpen, zoenen, de weg versperren of aanranden. In iemands ‘comfortzone’ komen kan ook een vorm van fysieke seksuele intimidatie zijn. Seksuele intimidatie kan opzettelijk plaatsvinden, maar ook onbedoeld. Het gaat hierbij namelijk niet om de intentie van eiser, maar om hoe de medewerker het ervaart: wat voor de één onschuldig is, kan voor de ander als vervelend, ongewenst, of intimiderend ervaren worden. Iedereen bepaalt zelf waar de grens ligt tussen gewenst en ongewenst gedrag. In het onderhavig geval is door gedaagde sub. A gesteld dat de medewerker als gevolg van het gedrag van eiser gedurende 1(een) maand niet in staat was te werken en psychologisch moest worden begeleid. Noch gesteld noch gebleken is dat de medewerker vóór het door eiser gepleegde handeling, voor langere tijd van het werk verzuimde en psychologisch werd begeleid, waardoor kan worden gesteld dat er een verband bestaat tussen het gedrag van eiser tegenover de medewerker en het ziekte verzuim van de betreffende medewerker. De kantonrechter komt derhalve tot het oordeel dat het gedrag van eiser tegenover de medewerker als ongewenst moet worden aangemerkt omdat zij het als seksueel intimiderend heeft ervaren. De kantonrechter zal daarom de vordering afwijzen.

      4.3 De kantonrechter zal op de overige stellingen en weren van partijen niet ingaan nu deze hem niet langer relevant voorkomen. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van gedaagden.

      5. De Beslissing
      De Kantonrechter:
      5.1 Wijst af het gevorderde,
      5.2 Veroordeelt eiser in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van gedaagden en tot op heden begroot op nihil.

      Dit vonnis is gewezen en uitgesproken door de kantonrechter in het Eerste Kanton mr. C.A. Wallerlei te Paramaribo op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.


Print dit artikel